ECLI:NL:RVS:2023:2777

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
202200571/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Scholencomplex Montfoort en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden

Op 19 juli 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Scholencomplex Montfoort". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Montfoort op 13 december 2021, heeft als doel de bouw van een nieuw kindcentrum mogelijk te maken op de gronden aan de Parklaan 4A in Montfoort. De betrokken appellanten, beiden wonend in Montfoort, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij vreesden voor aantasting van hun woon- en leefklimaat door onder andere geluidsoverlast en verkeershinder.

De Afdeling heeft de zaak op 13 februari 2023 ter zitting behandeld. De raad van de gemeente Montfoort heeft in zijn verweerschrift en ter zitting uiteengezet dat het kindcentrum zal worden gebruikt door drie basisscholen en dat de tennisvereniging en hockeyclub op de locatie blijven. De appellanten hebben betoogd dat de participatie- en inspraakmogelijkheden onvoldoende waren en dat de verkeerskundige onderzoeken niet deugden. De raad heeft echter gesteld dat de inspraakprocedure conform de wet is verlopen en dat de verkeerskundige onderzoeken adequaat zijn uitgevoerd.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich terecht heeft gebaseerd op de verkeerskundige onderzoeken en dat de vrees voor parkeeroverlast en verkeersonveiligheid niet is onderbouwd. Ook de zorgen van de appellanten over geluidsoverlast zijn door de Afdeling niet gegrond bevonden, aangezien de afstand tussen de woningen en het kindcentrum voldoende is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de beroepen ongegrond zijn en dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202200571/1/R4.
Datum uitspraak: 19 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Montfoort,
2.       [appellant sub 2], wonend te Montfoort,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Montfoort,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Scholencomplex Montfoort" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2023, waar [appellant sub 1A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.G.A. de Boer, advocaat in Baarn, ing. D. Dekker en mr. S. Pistora, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De raad heeft het bestemmingsplan "Scholencomplex Montfoort" vastgesteld om mogelijk te maken dat op de gronden aan de Parklaan 4A in Montfoort een nieuw kindcentrum komt. Hier zijn nu een tennisvereniging, een hockeyclub en een voormalig schoolgebouw aanwezig.
2.       Het nieuwe kindcentrum zal worden gebruikt door drie basisscholen die op dit moment elders in Montfoort in verouderde schoolgebouwen zijn gevestigd. Ook zal het kindcentrum ruimte bieden voor een nieuwe kinderopvang. Naar verwachting zal het kindcentrum door ongeveer 560 kinderen worden gebruikt. Ook de tennisvereniging en hockeyclub blijven.
3.       Net als in het voorgaande bestemmingsplan "Woonwijken" uit 2011 heeft een groot deel van de gronden de bestemming "Sport". De gronden met voorheen de bestemming "Maatschappelijk-onderwijs" hebben in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming "Maatschappelijk" gekregen. Om het kindcentrum mogelijk te maken is dat bestemmingsvlak vergroot door de gronden ten noorden daarvan, waarop eerder twee tennisbanen lagen, in het bestemmingsvlak "Maatschappelijk" op te nemen. Ook het bestemmingsvlak met voorheen de bestemming "Verkeer-woonomgeving" is uitgebreid en heeft in dit plan de bestemming "Verkeer-Verblijfgebied" gekregen.
4.       [appellant sub 1] woont in de woning aan de [locatie 1] in Montfoort. Zijn perceel grenst direct aan het plangebied. Hij vreest door de realisering en het gebruik van het kindcentrum voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat, onder meer door een toename van geluid- en verkeershinder.
5.       [appellant sub 2] woont in de woning aan de [locatie 2] in Montfoort. Hij vreest ten gevolge van het kindcentrum ook voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat, onder meer door een toename van verkeershinder en parkeerproblematiek.
Toetsingskader
6.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Participatie en inspraak
7.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat dat de participatie- en inspraakmogelijkheden onvoldoende waren. [appellant sub 2] wijst erop dat de raad in de algemene inspraaknota slechts beperkt op zijn inspraakreactie is ingegaan.
7.1.    Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Dit betekent dat de deugdelijkheid van een algemene inspraaknota die in het kader van het participatie- en inspraaktraject voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan tot stand is gekomen dus geen gevolgen kan hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
8.       [appellant sub 2] vreest dat de komst van het kindcentrum zal leiden tot parkeeroverlast. Volgens hem is in het bij de plantoelichting gevoegde verkeerskundige onderzoek "Scholencomplex Hofland" van HGCA van 5 juli 2021 (hierna: het verkeerskundig onderzoek) uitgegaan van onjuiste kengetallen. Hij verwijst daarvoor naar een door hem overgelegd contra-expertiserapport van VAGN-adviseurs van 8 mei 2021. Hij stelt dat de raad ten onrechte aan de conclusies in het contra-expertise rapport is voorbijgegaan. Ook wijst hij erop dat de gronden waar een deel van de parkeerplaatsen is voorzien ten tijde van de vaststelling van het plan waren verhuurd aan de tennisvereniging.
8.1.    In het verkeerskundig onderzoek is voor het bepalen van de parkeerbehoefte aangesloten bij de beleidsnota "Parkeernormen 2020" van de gemeente Montfoort. In deze beleidsnota staan standaardpercentages waarmee de parkeerbehoefte moet worden berekend tenzij op basis van een locatie-specifiek onderzoek blijkt dat van andere percentages kan worden uitgegaan. In het verkeerskundig onderzoek staat dat op basis van een locatiestudie uit juli 2015 van SVA Stipthout Verkeersadvies is vastgesteld dat bij het bepalen van de parkeerbehoefte van het kindcentrum ervan kan worden uitgegaan dat gemiddeld 23% van de schoolkinderen met de auto gehaald en/of gebracht wordt.
In de door [appellant sub 2] overgelegde contra-expertise wordt de bruikbaarheid van deze locatiestudie uit 2015 in twijfel getrokken. Zo wordt gesteld dat de cijfers uit 2015 niet één op één toepasbaar zijn op de beoogde locatie voor het kindcentrum.
8.2.    De raad heeft zich onder verwijzing naar een aanvullend verkeersadvies van HGCA van 18 mei 2022 (hierna: het aanvullend verkeersadvies) op het standpunt gesteld dat de cijfers uit 2015 nog actueel zijn en ook op de beoogde locatie te gebruiken zijn om de parkeerbehoefte van het kindcentrum te bepalen. De raad wijst erop dat die locatiestudie gaat over dezelfde drie scholen, waarbij van belang is dat de omvang en samenstelling van de bewoners in Montfoort niet wezenlijk is gewijzigd na 2015, en de nu beoogde locatie voor het kindcentrum ook gelegen is op vergelijkbare afstand tot omliggende woonwijken als de locatie waarover het onderzoek uit 2015 ging. De raad stelt dat daarom ervan kan worden uitgegaan dat de beoogde locatie voor het kindcentrum geen wijzigingen in haal- en brenggedrag zal laten zien. Ter zitting heeft de raad erop gewezen dat de drie scholen op dit moment ook al elders in Montfoort op één locatie zijn gevestigd en dat ook verkeerstellingen zijn gedaan die ook geen aanleiding gaven om een nieuw of aanvullend onderzoek te verrichten.
8.3.    Gelet op het aanvullend verkeersadvies en de toelichting van de raad is de Afdeling van oordeel dat de raad zich heeft mogen baseren op de cijfers uit de locatiestudie uit 2015, die in het verkeerskundig onderzoek zijn gebruikt om de parkeerbehoefte te bepalen. Dat betekent dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de parkeerbehoefte onjuist bepaald is. Daarom bestaat ook geen grond voor het oordeel dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare parkeeroverlast.
Op het punt dat [appellant sub 2] erop heeft gewezen dat de benodigde parkeerplaatsen vanwege de huurovereenkomst met de tennisvereniging niet konden worden gerealiseerd ten tijde van de vaststelling van het plan, overweegt de Afdeling het volgende.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, alleen aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957. Dat de raad bij de vaststelling van het plan had moeten twijfelen of hij ter uitvoering van het plan over de voor de parkeerplaatsen benodigde gronden zou kunnen beschikken, is niet evident. Dat kan bijvoorbeeld door opzegging van de huurovereenkomst. De gronden zijn, hoewel ten tijde van de vaststelling van het plan nog verhuurd aan de tennisvereniging, immers eigendom van de gemeente Montfoort.
Overigens is de huurovereenkomst voor deze gronden inmiddels ook in overeenstemming met de tennisvereniging beëindigd.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersdruk en -veiligheid
9.       [appellant sub 2] betoogt dat het plan zal leiden tot verkeersonveiligheid en filevorming. [appellant sub 2] voert daarover aan dat het verkeerskundig onderzoek niet deugt. Hij stelt dat de herinrichting van de Parklaan ertoe leidt dat deze weg de functie van wijkontsluitingsweg verliest en er daardoor ongewenste verkeersstromen zullen ontstaan. Hij stelt verder dat het om de verkeersveiligheid te waarborgen nodig is om de kruising bij de Parklaan en de Bovenkerkweg te veranderen in een rotonde. De door de raad geopperde oplossing om een verbod op te leggen aan regulier verkeer om gebruik te maken van de ontsluiting bij de Bovenkerkweg is niet mogelijk, zo stelt hij. Ook stelt [appellant sub 2] dat ten onrechte niet is gekeken naar de invloed van de verkeersstromen van het kindcentrum op de bestaande knelpunten in de infrastructuur in de omgeving. Ter ondersteuning van zijn betoog wijst hij op het door hem overgelegde contra-expertiserapport.
9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot een verkeersonveilige situatie of tot filevorming. Ter ondersteuning daarvan wijst de raad zowel op het verkeerskundig onderzoek als op het aanvullend verkeersadvies.
9.2.    In het verkeerskundig onderzoek is uiteengezet wat de te verwachten verkeersgeneratie van het kindcentrum is en hoe kan worden gewaarborgd dat de schoolroutes veilig zijn. Ook is in het onderzoek gekeken naar de verkeersafwikkeling en ontsluiting. Daarbij zijn een aantal knel- en conflictpunten in kaart gebracht met daarbij in hoeverre daarvoor maatregelen wenselijk of noodzakelijk zijn. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat uit het verkeerskundig onderzoek blijkt dat slechts drie maatregelen noodzakelijk zijn, waarvan de eerste maatregel buiten het plangebied moet worden getroffen. Dit gaat om het exclusief toegankelijk maken van het parkeerterrein Bovenkerkpad voor bewoners. De andere twee noodzakelijk bevonden maatregelen zijn (a) het aanbrengen van attentiemarkering en bebording in de Bovenkerkweg en de Parklaan en (b) het plaatsen van slinger- of klaphekjes aan weerszijden van het Grote Bospad. Dat zijn maatregelen die binnen de huidige bestemmingsplannen kunnen worden getroffen. De raad benadrukt ook dat de noodzakelijke maatregelen die uit het verkeerskundig onderzoek volgen alleen zijn aanbevolen vanuit het uitgangspunt dat het kindcentrum vanuit alle windrichtingen veilig bereikbaar moet zijn. Met het oog op dit uitgangspunt is dus wel degelijk ook naar de infrastructuur in de omgeving van het plangebied gekeken, aldus de raad.
9.3.    In wat [appellant sub 2] aanvoert ziet de Afdeling geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het verkeerskundig onderzoek. Uit de contra-expertise kan niet worden afgeleid dat de beoogde herinrichting van de Parklaan zal leiden tot problemen voor de verkeersveiligheid of verkeersafwikkeling. De contra-expertise onderschrijft dat een maatregel waarmee de Bovenkerkweg door aanbrengen van markeringen en borden wordt heringericht tot fietsstraat, kan bijdragen aan de verkeersveiligheid nabij dit kruispunt. Wat betreft de door [appellant sub 2] geopperde noodzaak om de kruising bij de Parklaan en de Bovenkerkweg te veranderen in een rotonde overweegt de Afdeling dat de noodzaak om dat te doen niet is gebleken. In de door [appellant sub 2] overgelegde contra-expertise staat alleen dat het verbeteren van de situatie op het kruispunt Parklaan-Wederiksingel wenselijk is, en dat daarbij de aanleg van een rotonde de grootste verkeersveiligheidswinst zal boeken.
De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] aanvoert daarom geen aanleiding om aan te nemen dat uitvoering van het plan zal leiden tot negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid of filevorming.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat: tuin, padelbanen, waarde woning
10.     [appellant sub 1] betoogt dat het voorziene kindcentrum zal leiden tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hij vreest dat een kindcentrum op 30 m afstand van zijn woning dat door ruim 500 kinderen wordt gebruikt zal leiden tot ernstige geluidsoverlast bij zijn tuin. Ook vreest hij daardoor voor waardevermindering van zijn woning. Verder vreest hij dat de aan de tennisbaan geboden mogelijkheid om twee padelbanen te realiseren nabij de kinderboerderij zal leiden tot onaanvaardbare overlast bij de kinderboerderij.
10.1.  De raad wijst erop dat de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" waarop het kindcentrum is voorzien op ongeveer 50 m afstand tot de woning van [appellant sub 1] liggen. Ook wijst de raad erop dat een deel van deze gronden onder het oude bestemmingsplan ook al de bestemming "Maatschappelijk-Onderwijs" hadden en het kindcentrum dus toen ook al deels mogelijk was.
10.2.  In de plantoelichting heeft de raad toegelicht dat de geluidsgevolgen van het kindcentrum zijn beoordeeld aan de hand van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure). De raad heeft het gebied aan de hand van deze brochure aangemerkt als "gemengd gebied". In de brochure valt een kindcentrum/basisschool geldt onder de milieucategorie 2. In een gemengd gebied hoort daarbij een richtafstand van 10 m. Omdat de meest nabij gelegen woningen staan op een afstand van ongeveer 20 m ten oosten van het beoogde kindcentrum wordt dus voldaan aan de richtafstand, zo stelt de raad. De raad wijst er verder op dat in de planregels is geborgd dat het college nadere eisen kan stellen aan de plaats van gebouwen en buitenruimten om zo overlast als gevolg van stemgeluid bij omliggende woningen te verminderen dan wel te voorkomen.
De raad stelt zich op het standpunt dat het met het plan voorziene kindcentrum gelet hierop niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat bij de woning van [appellant sub 1].
10.3.  De VNG-brochure geeft richtafstanden die gelden tot de gevel van woningen. Als aan deze afstand is voldaan kan in beginsel ervan worden uitgegaan dat de geluidsbelasting van een activiteit een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning oplevert.
Partijen zijn het erover eens dat het kindcentrum is voorzien in gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure. Daarom kan van een richtafstand van 10 m worden uitgegaan. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de gevel van de woning van [appellant sub 1] en het bestemmingsvlak waarop het kindcentrum is voorzien ongeveer 60 m is en dat daarom ruimschoots wordt voldaan aan de bij de beoordeling van de geluidsgevolgen door de raad gehanteerde richtafstand van 10 m. Dat betekent dat in zoverre geen aanleiding bestaat voor de verwachting dat het kindcentrum zal leiden tot een woon- en leefklimaat bij de woning van [appellant sub 1] die niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is.
De richtafstand uit de VNG-brochure geldt niet voor de tuin, maar de geluidsbelasting in de tuin kan wel van belang zijn bij beantwoording van de vraag of het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
De afstand tussen de tuin van [appellant sub 1] en het bestemmingsvlak waarop het kindcentrum is voorzien is ongeveer 50 m. Gelet op die grote afstand ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat de te verwachten geluidsbelasting van het kindcentrum bij de tuin van [appellant sub 1] ruimtelijk niet aanvaardbaar is en de raad het plan daarom niet heeft kunnen vaststellen.
Wat betreft de gevolgen van de mogelijkheid om op de gronden nabij de kinderboerderij met de bestemming "Sport" padelbanen aan te leggen overweegt de Afdeling het volgende. Gelet op het relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht kan in rechte alleen een beroep worden gedaan op de norm van een goede ruimtelijke ordening om een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te bewerkstelligen voor zover die norm betrekking of mede betrekking heeft op een eigen belang. Voor zover [appellant sub 1] enkel opkomt voor de belangen van anderen, bijvoorbeeld die van de kinderboerderij, en het hem niet te doen is om zijn eigen belangen staat het relativiteitsvereiste dus aan vernietiging van het plan in de weg. Voor zover [appellant sub 1] vreest voor onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat bij zijn woning overweegt de Afdeling dat de afstand tot zijn woning ruim 130 m is en daarom niet aannemelijk is dat het gebruik van eventuele padelbanen zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat. Dit betekent dat ook daarin geen grond bestaat voor het oordeel dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieve locatie Hoflandhal
11.     [appellant sub 1] betoogt dat de locatie Hoflandhal geschikter is dan de locatie voor het kindcentrum die de raad nu heeft gekozen. Anders dan de raad stelt, is de locatie niet te klein voor realisatie van het kindcentrum en daarnaast zijn daar al parkeerplaatsen beschikbaar, zo stelt hij.
11.1.  In de plantoelichting staat dat voor de beoogde ontwikkeling 5.013 m² aan ruimte nodig is. De beschikbare ruimte op het perceel van de Hoflandhal is 4.755 m². In de plantoelichting staat dat het uitgangspunt voor het ontwerp is om een gebouw neer te zetten met maximaal twee bouwlagen, maar dat een derde bouwlaag wel is overwogen. Ter zitting heeft de raad het in de toelichting opgenomen standpunt herhaald dat een derde bouwlaag vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit niet wenselijk is. Gelet op het gebrek aan ruimte is de locatie Hoflandhal dus ongeschikt, aldus de raad.
11.2.  De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging moet maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. Gelet op wat in overweging 11.1 is overwogen is de Afdeling van oordeel dat de raad de alternatieve locatie Hoflandhal voldoende in zijn afweging heeft betrokken en dat de raad toereikend heeft gemotiveerd waarom niet voor die locatie is gekozen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12.     De beroepen zijn ongegrond.
13.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van Loo, griffier.
w.g. Verburg
voorzitter
w.g. Van Loo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023
418-947