202202154/1/A3.
Datum uitspraak: 19 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Rotterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 februari 2022 in zaak nr. 21/2413 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2020 heeft de burgemeester zijn beslissing om met toepassing van spoedeisende bestuursdwang de woning [locatie] te Rotterdam (hierna: de woning) voor de duur van zes maanden te sluiten, op schrift gesteld.
Bij besluit van 25 maart 2021 heeft de burgemeester het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2023, waar [appellanten], bijgestaan door mr. N. Claassen, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.W. de Jong en J.P. Langenbach, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellanten] wonen samen met hun zonen [zoon 1] en [zoon 2] in de woning. Zij huren de woning. Stichting Havensteder is eigenaar van de woning.
1.1. Op 21 november 2020 heeft een incident in de woning plaatsgevonden. Daarvan is op 24 november 2020 een bestuurlijke rapportage opgesteld, die de burgemeester aan zijn besluit om de woning te sluiten ten grondslag heeft gelegd. In de rapportage staat het volgende. Naar aanleiding van een melding over het binnentreden in de woning door gewapende mannen is de politie ter plaatse gegaan. De politie heeft meerdere mannen met vuurwapens gezien en heeft gericht geschoten op een man met een vuurwapen die zich in de opening van de voordeur van de woning bevond. Er zijn in totaal dertien personen aangetroffen. Twee personen zijn overgebracht naar het ziekenhuis. Hierna heeft de politie onderzoek verricht in de woning, waarbij diverse kogelhulzen en vuurwapens zijn aangetroffen. Voor de woning werd een auto met Belgisch kenteken aangetroffen. Deze auto was eigendom van een van de verdachten. In deze auto lagen €6500,- aan contanten, twee verhuisdozen en drie sporttassen. Uit nader onderzoek is gebleken dat in de verhuisdozen en sporttassen in totaal 84,4 kilogram cocaïne lag. De politie heeft verder in de woning, in de slaapkamer van [appellanten], in een tas een pistool aangetroffen, op zolder een rugzak met daarin een gripzakje en 8,5 gram aan XTC-pillen en onder het bed een machete. In de schuur bij de woning werden twee samoeraizwaarden, een geldtelmachine en een vacuümapparaat inclusief bijbehorende zakken aangetroffen.
Uit eerdere registraties met betrekking tot de woning blijkt dat op 27 december 2018 bij de politie is gemeld dat er was gepoogd om in te breken bij de woning. Aan de achterzijde van de woning was een steen door het raam gegooid en was geprobeerd om de achterdeur te forceren. Dit was kennelijk niet gelukt. Opvallend was volgens de bestuurlijke rapportage de mate van geweld waarmee was getracht om binnen te komen. Op 31 december 2018 werd bij de politie gemeld dat er was ingebroken in de woning. Ditmaal was het gelukt om de voordeur van de woning te forceren. De gehele woning was doorzocht op één kamer na, welke op slot bleek te zitten. Nadat deze deur door politiepersoneel was geopend bleek in deze kamer een vacuümapparaat en een geldtelmachine te staan. Vastgelegd werd dat het bij het aanwezige politiepersoneel bekend was dat dergelijke apparatuur veelal wordt aangetroffen bij grove overtredingen van de Opiumwet. Het vermoeden werd vastgelegd dat de twee incidenten binnen een paar dagen op het adres mogelijk betrekking zouden kunnen hebben op een overtreding van de Opiumwet. Op 2 maart 2019 vond wederom een poging tot inbraak in de woning plaats.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten omdat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen. Verder heeft de burgemeester de sluiting noodzakelijk kunnen achten ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. De burgemeester heeft zich volgens de rechtbank ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de sluiting evenredig is.
Hoger beroep
Was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet te sluiten. Ze voeren hiertoe aan dat 8,5 gram XTC geen handelshoeveelheid is, nu de norm voor een gebruikershoeveelheid van 0,5 gram harddrugs achterhaald is. Dit volgt onder andere uit de minimale hoeveelheden waarin pillen ter verkoop worden aangeboden en het feit dat 8,5 gram XTC in de LOVS-richtlijnen in de laagste categorie valt waarvoor alleen een boete gegeven kan worden. Ook blijkt uit de verklaring van de vriend van hun zoon dat de drugs niet voor de handel, maar voor eigen gebruik bestemd was. Daarnaast had de rechtbank in haar oordeel mee moeten nemen dat de aangetroffen hoeveel XTC de gebruikershoeveelheid niet ernstig overschrijdt. Ook zijn er verder geen andere indicaties dat het een handelshoeveelheid betrof, aldus [appellanten].
3.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom indien in een woning of lokaal een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Op grond van artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916, is artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt wordt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van [appellanten] om het tegendeel aannemelijk te maken. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, dan is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. 3.3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bevoegd was om de woning te sluiten. De in de woning aangetroffen 8,5 gram XTC kan immers worden aangemerkt als handelshoeveelheid. De stelling van [appellanten] dat de norm voor een gebruikershoeveelheid (0,5 gram) achterhaald is, maakt dat niet anders. Hetzelfde geldt voor het argument dat 8,5 gram XTC in de LOVS-richtlijnen in de laagste categorie valt. Ook de stellingen van [appellanten] dat de aangetroffen hoeveelheid XTC de gebruikershoeveelheid niet ernstig overschrijdt, dat de XTC van een vriend van hun zoon was en er geen andere indicaties voor XTC-handel waren, zijn onvoldoende om de aangetroffen hoeveelheid XTC niet als handelshoeveelheid aan te merken.
Het betoog slaagt niet.
Was de sluiting evenredig?
4. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester in dit geval tot spoedeisende bestuursdwang mocht besluiten. De Afdeling zal bij de beoordeling van deze beroepsgrond van het onderstaande beoordelings- en toetsingskader uitgaan.
- Beoordelings- en toetsingskader
4.1. Ingevolge artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
In dit geval behelst de toets aan deze bepaling dat de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de sluiting van de woning worden beoordeeld. Vergelijk dat uitspraak van de Afdeling van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2614. - Noodzakelijkheid van de sluiting
4.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de sluiting noodzakelijk was. De hoeveelheid aangetroffen drugs rechtvaardigt volgens hen geen sluiting, dan wel geen sluiting voor de duur van zes maanden. Ze benadrukken dat uit de memorie van toelichting op de Opiumwet volgt dat het sluiten van woningen bedoeld is als een laatste redmiddel. Ze voeren daarnaast aan dat niet is gebleken dat sprake is van handel vanuit de woning of van drugsgerelateerde overlast. Ook is de rechtbank onvoldoende ingegaan op hun verklaringen omtrent de aangetroffen geldmachine en vacuümapparaat. Ze achten een ripdeal ook niet waarschijnlijk als 8,5 gram XTC in de woning aanwezig is. Bovendien heeft de burgemeester volgens hen onvoldoende gemotiveerd waarom de sluiting van een duur van zes maanden noodzakelijk was. Ze voeren ten slotte aan dat de burgemeester de sluiting had moeten baseren op zijn bevoegdheid uit artikel 175 dan wel artikel 174a van de Gemeentewet en niet op zijn bevoegdheid uit artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet.
4.2.1. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. In de uitspraken van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911 en ECLI:NL:RVS:2022:1916, is - voortbordurend op de overzichtsuitspraak - een aantal nadere verduidelijkingen aangebracht. De Afdeling zal de noodzakelijkheid van de sluiting aan de hand van dit kader beoordelen. 4.2.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester de sluiting van de woning voor de duur van zes maanden noodzakelijk heeft kunnen achten om de bekendheid van de woning als drugspand te doorbreken en de openbare orde te herstellen. De burgemeester heeft aannemelijk mogen achten dat de woning in het drugscircuit bekend is, gelet op de aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs, attributen en wapens, alsmede op de eerdere pogingen tot inbraak en het binnendringen door gewapende mannen op 21 november 2020. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat op die dag een gewapende man in de woning aanwezig was die een grote hoeveelheid cocaïne in de auto had liggen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester het verband tussen de auto met de cocaïne en de woning heeft mogen meewegen bij de beoordeling van de ernst van het geval en de noodzaak tot sluiting over te gaan. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellanten] hun verklaring voor de aanwezigheid van de geldtelmachine en het vacuümapparaat niet hebben onderbouwd, waardoor deze verklaring niet in de beoordeling meegenomen hoefde te worden. Ook is bij deze beoordeling relevant dat de woning in een wijk ligt die op het gebied van veiligheid onder het stedelijke gemiddelde zit. Een zichtbare sluiting is een signaal dat wordt opgetreden tegen drugscriminaliteit.
Het betoog van [appellanten] dat de burgemeester gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid uit artikel 175 dan wel artikel 174a van de Gemeentewet neemt, gelet op de aangetroffen hoeveelheid XTC, niet weg dat de burgemeester zijn bevoegdheid tot sluiting ook op de Opiumwet mocht baseren en dat de sluiting noodzakelijk was.
Het betoog slaagt niet.
- Evenwichtigheid van de sluiting
4.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de sluiting evenredig was. Ze voeren hiertoe aan dat ze niet verwijtbaar hebben gehandeld, omdat ze niet wisten dat de drugs in de woning aanwezig waren. Daarnaast zijn ze het oneens met de overweging van de rechtbank dat ze wel verwijtbaar hebben gehandeld vanwege het aangetroffen pistool, een machete, twee samoeraizwaarden, een geldtelmachine en een vacuümapparaat, omdat zij hiervoor een verklaring hebben gegeven. Ook heeft de rechtbank ten onrechte niet in haar overweging meegenomen dat [appellant A] strafrechtelijk is vrijgesproken voor de betrokkenheid in relatie tot de cocaïne en dat zij door de sluiting een zwervend bestaand hebben geleid waardoor het gezin ontwricht is geraakt.
4.3.1. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. 4.3.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester de sluiting van de woning evenwichtig heeft mogen achten. Daarbij is van belang dat niet alleen een handelshoeveelheid XTC in de woning is aangetroffen, maar ook een pistool, een machete, twee samoeraizwaarden, een geldtelmachine en een vacuümapparaat inclusief bijbehorende zakken. Ook heeft er in de woning een schietpartij plaatsgevonden en is er vaker geprobeerd om in de woning in te breken. Hierdoor is voldoende aannemelijk dat de woning betrokken is bij zware georganiseerde criminaliteit. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet kan worden gezegd dat [appellanten] geen enkel verwijt treft, omdat in een slaapkamer van de woning een handelshoeveelheid XTC is aangetroffen. Daarnaast behoefde de burgemeester er niet vanuit te gaan dat de gevolgen van de woningsluiting onevenredig bezwarend zijn. Ten slotte is het van belang dat [appellanten] geen bijzondere binding met de woning hebben.
Het betoog slaagt niet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023
190-1031