ECLI:NL:RVS:2023:271

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
202205067/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongeldigverklaring rijbewijs door Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 2 augustus 2022 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De aanleiding voor het hoger beroep is de ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant] door de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op 14 december 2021. De rechtbank oordeelde dat [appellant] de tweede factuur voor de uitvoeringskosten van een onderzoek naar drugsgebruik niet had betaald, waardoor het CBR volgens de geldende regelgeving verplicht was om het rijbewijs ongeldig te verklaren.

In hoger beroep stelt [appellant] dat er bijzondere omstandigheden zijn die niet zijn meegewogen door de rechtbank. Hij beweert dat hij deze omstandigheden in zijn bezwaar en beroep voldoende heeft aangetoond. Echter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat [appellant] niet ingaat op de overwegingen van de rechtbank die aan haar uitspraak ten grondslag lagen. Bovendien heeft de Afdeling geen aanvullend hoger beroepschrift ontvangen, waarin [appellant] zijn overige grieven zou uiteenzetten.

De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.

Uitspraak

202205067/1/A2.
Datum uitspraak: 25 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 2 augustus 2022 in zaak nr. 22/1421 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR)
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2021 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard.
Bij besluit van 7 februari 2022 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] de tweede factuur die betrekking heeft op de uitvoeringskosten van een opgelegd onderzoek naar drugsgebruik niet heeft betaald. Het CBR was volgens de geldende regelgeving verplicht het rijbewijs daarom ongeldig te verklaren, aldus de rechtbank. Van bijzondere omstandigheden die zouden meebrengen dat de regeling buiten toepassing moet worden gelaten, is volgens de rechtbank niet gebleken. De rechtbank vindt dat niet duidelijk is waarom [appellant] de tweede factuur niet zou hebben ontvangen en niet heeft kunnen betalen.
2.       In hoger beroep stelt [appellant] dat er wél bijzondere omstandigheden zijn en dat hij dit in bezwaar en beroep genoegzaam heeft aangetoond. Met deze stelling gaat [appellant] niet in op de door de rechtbank aan haar uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen waarin de rechtbank de in beroep aangedragen gronden heeft besproken.
3.       [appellant] kondigt in hoger beroep aan dat de overige grieven tegen de aangevallen uitspraak bij aanvullend hoger beroepschrift zullen worden ingediend. De Afdeling heeft een dergelijk aanvullend hoger beroepschrift evenwel niet ontvangen.
4.       Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.       Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Soest-Ahlers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023
343-1014