ECLI:NL:RVS:2023:271
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ongeldigverklaring rijbewijs door Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 2 augustus 2022 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De aanleiding voor het hoger beroep is de ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant] door de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op 14 december 2021. De rechtbank oordeelde dat [appellant] de tweede factuur voor de uitvoeringskosten van een onderzoek naar drugsgebruik niet had betaald, waardoor het CBR volgens de geldende regelgeving verplicht was om het rijbewijs ongeldig te verklaren.
In hoger beroep stelt [appellant] dat er bijzondere omstandigheden zijn die niet zijn meegewogen door de rechtbank. Hij beweert dat hij deze omstandigheden in zijn bezwaar en beroep voldoende heeft aangetoond. Echter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat [appellant] niet ingaat op de overwegingen van de rechtbank die aan haar uitspraak ten grondslag lagen. Bovendien heeft de Afdeling geen aanvullend hoger beroepschrift ontvangen, waarin [appellant] zijn overige grieven zou uiteenzetten.
De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.