202202520/1/R4.
Datum uitspraak: 12 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Vereniging tot behoud van het Lingelandschap, gevestigd te Acquoy, gemeente West Betuwe,
2. [appellant sub 2], wonend te Spijk, gemeente West Betuwe,
appellanten,
en
de raad van de gemeente West Betuwe,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Spijk, Zorgcomplex Spijkse Kweldijk 39b en [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de vereniging en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 26 april 2023, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. C.T.E.M. Haubrich-Gooskens, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, en [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door L.A.A. van Galen en drs. R.W. Peek, zijn verschenen. Ook zijn op de zitting [partij A] en [partij B] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Met het bestemmingsplan wordt met de bestemming "Maatschappelijk" de realisatie van een particulier woonzorgcomplex mogelijk gemaakt op het perceel Spijkse Kweldijk 39b in Spijk. De initiatiefnemers, [partij A] en [partij B], wonen op het perceel [locatie 1]. Dit perceel is bestemd als "Wonen - 1". De vereniging en [appellant sub 2], die woont aan de [locatie 2], kunnen zich niet met het bestemmingsplan verenigen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
3. De Afdeling begrijpt de beroepen zo dat deze zijn beperkt tot het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk". Zij zal haar beoordeling daarom tot dat plandeel beperken.
Ladder voor duurzame verstedelijking
4. De vereniging en [appellant sub 2] betogen dat niet is voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de ladder), zoals opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Daartoe voeren zij aan dat het plan een nieuwe "andere stedelijke voorziening" als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Bro mogelijk maakt. De raad heeft zich volgens de vereniging en [appellant sub 2] ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en heeft ten onrechte niet gemotiveerd of deze stedelijke ontwikkeling voldoet aan de ladder. Specifiek heeft de raad volgens hen niet deugdelijk gemotiveerd dat er behoefte is aan de ontwikkeling en waarom deze ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied zou kunnen plaatsvinden.
4.1. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
4.2. Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is bedoeld uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken met het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waar het gebied in ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het bevoegd gezag, dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling, moet beoordelen of het bereikte resultaat optimaal is.
Is sprake van een stedelijke ontwikkeling?
4.3. Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro luidt: "stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van […] woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
4.4. Blijkens de Nota van Toelichting (2017) worden onder "andere stedelijke voorzieningen" als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Daartoe kan blijkens de rechtspraak van de Afdeling onder meer behoren een zorgvoorziening (uitspraak van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1400, onder 8.3). 4.5. In de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, heeft de Afdeling onder 6.3 overwogen dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een brutovloeroppervlakte groter dan 500 m2, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. 4.6. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontwikkeling geen stedelijke ontwikkeling is omdat in het beoogde woonzorgcomplex twaalf afhankelijke en geen zelfstandige woonzorgkamers gerealiseerd worden. Het bouwvolume van het woonzorgcomplex is volgens de raad weliswaar enigszins groter dan de op deze plek vergunde woning, maar nog steeds passend in de omgeving. In de verbeelding is een bouwvolume van 2.800 m3 opgenomen.
Op de zitting heeft de raad erkend dat, anders dan wat in de plantoelichting staat, er hiervoor geen vergunde woning is geweest op de plek van het nieuwe woonzorgcomplex en dat het bouwvolume in de verbeelding 2.215 m3 had moeten zijn.
Verder heeft de raad op de zitting toegelicht dat het de bedoeling van de raad is geweest om in het woonzorgcomplex twaalf onzelfstandige woonruimten toe te staan. Artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels maakt het echter ook mogelijk dat twaalf zelfstandige woonruimten worden gerealiseerd. Op de zitting heeft de raad erkend dat dit een fout is in de planregels.
4.7. Omdat de raad zich in zoverre op andere standpunten stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit voor zover het gaat om het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. De betogen slagen al om deze reden.
4.8. De Afdeling zal de overige beroepsgronden aan de hand van het nu voorliggende plan beoordelen, zodat de raad daar rekening mee kan houden bij het nemen van een eventueel nieuw besluit.
4.9. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan een woonzorgcomplex mogelijk maakt. Volgens de raad is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling omdat in het woonzorgcomplex afhankelijke woningen, en dus geen zelfstandige woningen worden gerealiseerd. Dit standpunt is onjuist. De ontwikkeling kan worden aangemerkt als een "andere stedelijke ontwikkeling" als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Dit komt omdat het om een woonzorgcomplex gaat. Het plan voorziet daarvoor in een ruimtebeslag van ongeveer 900 m². Nog daargelaten het bouwvolume, is daarmee sprake van een voldoende substantiële ontwikkeling die stedelijk van aard is. Daarbij komt bovendien dat, zoals onder 4.6 is besproken, de planregels ook zelfstandige woningen toestaan.
Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
4.10. Het bestemmingsplan voorziet in een stedelijke ontwikkeling. Het voorgaande bestemmingsplan "Spijk, Spijkse Kweldijk 39b en [locatie 1]" van 7 maart 2013 voorzag op de plek waar het woonzorgcomplex nu is voorzien, met de bestemming "Wonen - 1" in de realisatie van één woning met een ruimtebeslag van ongeveer 250 m² en de realisatie van bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van in totaal 100 m². Het nieuwe bestemmingsplan voorziet daar met de bestemming "Maatschappelijk" in de realisatie van een woonzorgcomplex met een ruimtebeslag van ongeveer 900 m² en de realisatie van bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van in totaal 100 m². Daarmee voorziet het bestemmingsplan in een stedelijke ontwikkeling waarbij ten opzichte van het voorgaande planologische regime wordt voorzien in een verruimd planologisch beslag van 350 m² naar 1.000 m2, en een functiewijziging. Het bestemmingsplan maakt daarom een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Dat het bouwvolume van het nieuwe woonzorgcomplex volgens de raad niet veel groter is dan het bouwvolume dat het vorige bestemmingsplan mogelijk maakte, doet daar niet aan af, nog daargelaten of wat de raad stelt juist is. Dat er in het verleden een grote schuur op het perceel heeft gestaan, maakt dat ook niet anders. Dat komt omdat het vorige bestemmingsplan deze schuur niet toestond.
Ligt het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied?
4.11. In de plantoelichting staat dat het plangebied buiten bestaand stedelijk gebied ligt.
4.12. In de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, heeft de Afdeling onder 10.1 overwogen hoe dient te worden beoordeeld of een plangebied kan worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro. Bij de beantwoording van deze vraag dient volgens de jurisprudentie van de Afdeling te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied al een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Zie de uitspraken van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1340, en 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1581. 4.13. Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro luidt:
"bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".
4.14. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Spijk, Spijkse Kweldijk 39b en [locatie 1]" hebben de gronden binnen het plangebied een woonbestemming. De gronden ten noorden van het plangebied liggen binnen de bestemmingsplannen "Kern Spijk" van 4 december 2008 en "Spijk, Spijkse Kweldijk naast 80" van 19 april 2012, en hebben ook een woonbestemming. Deze gronden zijn verbonden aan de dorpskern van Spijk. Omdat het vorige bestemmingsplan een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen toestond, en omdat het gebied grenst aan gronden met een bestaande stedelijke functie, is het plangebied, anders dan de raad in de plantoelichting heeft gesteld, aan te merken als bestaand stedelijk gebied.
Bij de te geven toelichting bij een eventueel nieuw besluit hoeft de raad niet te motiveren waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte wordt voorzien, omdat de gronden zijn gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.
Voldoet de plantoelichting aan de voorwaarden uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro?
4.15. Omdat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet de toelichting bij het plan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling bevatten. Uit paragraaf 4.1.2 van de plantoelichting blijkt dat de raad de ladder niet heeft doorlopen. De toelichting bevat daarom geen beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling. Daarbij is de raad er in de plantoelichting ten onrechte van uitgegaan dat ter plaatse al een burgerwoning was vergund. Daarom is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
De betogen slagen ook om deze reden.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
5. De vereniging betoogt dat de raad ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het bestemmingsplan past binnen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Daartoe voert de vereniging aan dat in paragraaf 4.7 van de omgevingsvisie het uitgangspunt staat beschreven dat bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt is.
5.1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de raad niet aan het provinciale beleid gebonden, maar hij dient daarmee wel rekening te houden. De raad heeft in paragraaf 4.2.1 van de toelichting bij het bestemmingsplan overwogen dat de inzet van onder andere de gemeenten binnen het gebied van de omgevingsvisie is gericht op vier speerpunten. Eén van die punten is het "Vitaal Platteland". De omgevingsvisie benoemt daarvoor meerdere opgaven, waaronder het faciliteren van burgerparticipatie en het positioneren bij het leefbaar houden van kernen. De raad heeft overwogen dat met het voorliggende initiatief dit punt wordt verwezenlijkt. Gelet hierop heeft de raad de omgevingsvisie bij het vaststellen van het plan betrokken en zich op het standpunt kunnen stellen dat de ontwikkeling in de omgevingsvisie past.
Het betoog slaagt niet.
Omgevingsverordening
6. De vereniging en [appellant sub 2] betogen dat het bestemmingsplan in strijd met artikel 2.52, eerste lid, van de Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld. Zij voeren daartoe aan dat het plangebied is gelegen in de zogeheten Groene ontwikkelingszone. Daarom mogen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied. Volgens [appellant sub 2] geeft de plantoelichting geen blijk van een dergelijk onderzoek. Volgens de vereniging is de raad ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de realisatie van het woonzorgcomplex niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Ook betoogt de vereniging dat het bestemmingsplan in strijd is met artikel 2.53a, derde lid, van de omgevingsverordening. Daartoe voert zij aan dat in de plantoelichting niet wordt ingegaan op de impact van het plan op de landschappelijke waarden en het reliëf. Volgens de vereniging heeft de raad miskend dat het plan de landschapsstructuur van oeverwal en komgrond verstoort. Volgens de vereniging is in het landschap een helder beeld afleesbaar waarin men langs de Linge op de oeverwal het dorp Spijk ziet liggen en daarachter in de open kom landbouwgrond. Het bestemmingsplan zorgt ten onrechte voor verdere verstoring van de landschapsstructuur.
6.1. De vereniging en [appellant sub 2] gaan er ten onrechte vanuit dat de raad had moeten toetsen aan de omgevingsverordening zoals deze luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op 22 februari 2022. Op dat moment gold de Omgevingsverordening Gelderland (actualisatieplan 8), vastgesteld op 15 december 2021. Uit artikel 8.1 van deze omgevingsverordening volgt dat instructieregels uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn op bestemmingsplannen die na de datum van inwerkingtreding van die regels worden vastgesteld, tenzij het ontwerpbestemmingsplan voor de datum van inwerkingtreding van die regel ter inzage is gelegd en op dat ontwerp door het college van gedeputeerde staten geen zienswijze is ingediend. Het ontwerpbestemmingsplan is op 4 maart 2021 ter inzage gelegd. Het college van gedeputeerde staten heeft geen zienswijze ingediend. De artikelen 2.52 en 2.53a van de omgevingsverordening zijn instructieregels uit hoofdstuk 2. Daarom zijn deze bepalingen uit de omgevingsverordening (actualisatieplan 8) niet van toepassing op het bestemmingsplan. Ditzelfde geldt voor de omgevingsverordening (actualisatieplan 7).
De raad had moeten toetsen aan de daarvoor geldende Omgevingsverordening Gelderland (actualisatieplan 6), vastgesteld op 19 december 2018. De Afdeling vat het betoog van de vereniging en [appellant sub 2] daarom zo op dat zij van mening zijn dat de raad het bestemmingsplan in strijd met artikel 2.52 van de omgevingsverordening (actualisatieplan 6) heeft vastgesteld. Omdat de omgevingsverordening (actualisatieplan 6) geen artikel 2.53a of gelijkluidende bepaling kent, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een bespreking van het betoog van de vereniging dat het plan ook in strijd met die bepaling is vastgesteld.
6.2. Artikel 2.52 van de omgevingsverordening (actualisatieplan 6) luidt:
"1. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkeling mogelijk die leidt tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone van het betreffende gebied, tenzij:
a. er geen reële alternatieven zijn;
b. sprake is van redenen van groot openbaar belang;
c. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt;
d. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd overeenkomstig de artikelen 2.39, derde tot en met zesde lid, en paragraaf 2.6.3.
2. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan een nieuwe kleinschalige ontwikkeling mogelijk maken, als:
a. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt;
b. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan."
6.3. Het plangebied ligt binnen de Groene ontwikkelingszone zoals bedoeld in de omgevingsverordening (actualisatieplan 6). De raad heeft het bestemmingsplan getoetst aan artikel 2.7.2.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening Gelderland van 24 september 2014. Die bepaling gaat uit van het mogelijk maken van een grootschalige ontwikkeling. In dit geval gaat het echter om een kleinschalige ontwikkeling. De raad had het plan daarbij moeten toetsen aan de omgevingsverordening (actualisatieplan 6) en moeten aantonen dat de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, substantieel worden versterkt en dat deze versterking planologisch is geborgd. De raad heeft dit niet gedaan. Het plan is daarom in strijd met artikel 2.52, tweede lid, van de omgevingsverordening (actualisatieplan 6) vastgesteld.
De betogen slagen.
Landschappelijke inpassing
7. De vereniging betoogt dat de voorwaardelijke verplichting in artikel 4.3, aanhef en onder d, van de planregels rechtsonzeker is. De vereniging voert daartoe aan dat onduidelijk is waar de termijn van twee jaar aan gerelateerd is. Volgens haar wordt met "ingebruikname" ook de bouw van het woonzorgcomplex bedoeld. Daarnaast is volgens de vereniging de inrichtingsschets niet specifiek genoeg in welke beplanting moet worden voorzien. In bijlage 2 bij de plantoelichting staat dat de planlocatie wordt omringd met struiken zoals vlier en bramen, maar dit staat niet op de inrichtingsschets.
7.1. Artikel 4.3 van de planregels luidt:
"Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
[…]
d. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen binnen 2 jaar na eerste ingebruikname conform de in bijlage 1 weergegeven inrichting."
7.2. Op de zitting heeft de raad erkend dat artikel 4.3, onder d, van de planregels rechtsonzeker is. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit wat betreft artikel 4.3, onder d, van de planregels niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het bestreden besluit is ook op dit punt genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het betoog slaagt.
Parkeerbehoefte
8. [appellant sub 2] betoogt dat het bestemmingsplan met wat op de inrichtingsschets is ingetekend slechts voorziet in acht parkeerplaatsen voor het woonzorgcomplex, terwijl in paragraaf 3.2.3 van de plantoelichting staat dat er minimaal negen parkeerplaatsen nodig zijn. Volgens [appellant sub 2] moet daarnaast op grond van artikel 11.1 van de planregels worden uitgegaan van het maximumaantal benodigde parkeerplaatsen, naar boven op een geheel getal af te ronden. Daarom zou het plan moeten voorzien in dertien parkeerplaatsen.
8.1. Artikel 11.1.1, onder a, van de planregels luidt:
"Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de maximum parkeernormen, zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen’, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging, en met dien verstande dat:
1. Het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal;
2. Voldaan wordt aan de in de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen’ gehanteerde indeling in centrum, schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied, zoals weergegeven in bijlage 3 bij deze regels."
Artikel 11.1.4, onder a, luidt:
"Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.1.1, mits:
1. Ten minste wordt voldaan aan de minimum parkeernormen, zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen’, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging, en met dien verstande dat het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal;
2. De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
3. Het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad."
8.2. In de plantoelichting staat dat voor de nieuwe ontwikkeling 9,2 - 12,4 parkeerplaatsen nodig zijn. De raad heeft vervolgens geconcludeerd dat er afgerond ten minste negen parkeerplaatsen nodig zijn, en dat dit op eigen terrein kan worden gerealiseerd. Op de inrichtingsschets, waar de raad voor zijn onderbouwing naar verwijst, zijn slechts acht parkeerplaatsen ingetekend. Aan de inrichtingsschets komt in zoverre echter geen doorslaggevende betekenis toe, omdat de inrichtingsschets via de voorwaardelijke verplichting in artikel 4.3, onder d, van de planregels ziet op de aanleg en instandhouding van landschapsmaatregelen en niet op de aanleg van parkeerplaatsen.
Op de zitting heeft de raad toegelicht dat op het terrein bij het woonzorgcomplex op basis van de maximale norm van artikel 11.1.1, onder a, van de planregels dertien parkeerplaatsen kunnen worden aangelegd. [appellant sub 2] heeft die mogelijkheden niet weersproken. Daarbij komt dat bij afwijking als bedoeld in artikel 11.1.4, onder a, ook in minder parkeerplaatsen kan worden voorzien. Gelet op de aanwezigheid van voldoende ruimte op het terrein, is de realisatie van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein mogelijk. Of het daarbij gaat om negen of dertien parkeerplaatsen, kan in het kader van de vergunningverlening op basis van een eventueel toekomstig plan worden beoordeeld.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Uit wat de Afdeling onder 4.7, 4.15, 6.3 en 7.2 heeft overwogen, volgt dat de beroepen gegrond zijn. Het bestreden besluit moet worden vernietigd, voor zover het gaat om het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk".
10. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
11. De raad moet de proceskosten van de vereniging en [appellant sub 2] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente West Betuwe van 22 februari 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Spijk, Zorgcomplex Spijkse Kweldijk 39b en [locatie 1]" wat betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk";
III. draagt de raad van de gemeente West Betuwe op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente West Betuwe tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van:
a. € 41,99 aan Vereniging tot behoud van het Lingelandschap;
b. € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, aan [appellant sub 2];
V. gelast dat de raad van de gemeente West Betuwe aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 365,00 aan Vereniging tot behoud van het Lingelandschap;
b. € 184,00 aan [appellant sub 2].
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023
371-1005