ECLI:NL:RVS:2023:2694

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
202201476/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van handhavingsverzoek in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2022. De rechtbank had het beroep van [partij] ongegrond verklaard, dat was ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer. Dit besluit, genomen op 23 juli 2020, wees het handhavingsverzoek van [appellant] af met betrekking tot percelen in Kudelstaart.

Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar van [appellant] door het college op 14 januari 2021, waarbij het besluit van 23 juli 2020 werd herroepen voor wat betreft de erfafscheidingen, legde het college een last onder dwangsom op aan [partij]. De rechtbank verklaarde het beroep van [partij] ongegrond, waarop [appellant] hoger beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak vastgesteld dat [appellant] geen beroep had ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover zijn bezwaar gegrond was verklaard. Hierdoor was hij niet in een ongunstiger positie gekomen door de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht in de weg staat aan het instellen van hoger beroep door iemand die niet eerst beroep heeft ingesteld. Daarom werd het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard.

De beslissing houdt in dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.

Uitspraak

202201476/1/R1.
Datum uitspraak: 12 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2022 in zaak nr. 21/1138 in het geding tussen:
[partij], wonend te Kudelstaart,
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2020 heeft het college het door [appellant] ingediende handhavingsverzoek ten aanzien van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Kudelstaart afgewezen.
Bij besluit van 14 januari 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Het college heeft daarbij het besluit van 23 juli 2020 herroepen ten aanzien van de erfafscheidingen en het handhavingsverzoek in zoverre alsnog toegewezen. In samenhang hiermee heeft het college bij besluit van 13 januari 2021 een last onder dwangsom opgelegd aan [partij].
Bij uitspraak van 1 februari 2022 heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nader stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2022, waar zijn verschenen:|
- [appellant],
- het college, vertegenwoordigd door mr. K. Bounaanaa,
- [partij], vertegenwoordigd door mr. L.C.J. Dekkers.
Overwegingen
1.       [appellant] en [partij] hebben beiden afzonderlijk bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar en het daarmee samenhangende besluit op het handhavingsverzoek van [appellant]. [appellant] heeft beroep ingesteld voor zover het college zijn bezwaar ongegrond heeft verklaard. [partij] heeft beroep ingesteld voor zover het bezwaar van [appellant] gegrond is verklaard en aan hem een last onder dwangsom is opgelegd ten aanzien van de erfafscheidingen. De rechtbank heeft op beide beroepen bij afzonderlijke uitspraken beslist en in beide zaken het beroep ongegrond verklaard.
2.       [appellant] heeft zowel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank op het door [partij] ingestelde beroep als tegen de uitspraak van de rechtbank op het door hemzelf ingestelde beroep.
3.       De Afdeling stelt in dit hoger beroep vast dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak uitsluitend uitspraak heeft gedaan op het beroep van [partij] en dat beroep ongegrond heeft verklaard. De Afdeling stelt verder vast dat [appellant] geen beroep heeft ingesteld bij de rechtbank voor zover zijn bezwaar gegrond is verklaard en aan [partij] een last onder dwangsom is opgelegd. Niet is gebleken dat [appellant] pas in een ongunstiger positie is komen te verkeren als gevolg van de aangevallen uitspraak. Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 6:24, verzet zich ertegen dat hoger beroep wordt ingesteld door iemand die niet eerst beroep heeft ingesteld. Het hoger beroep van [appellant] is daarom niet-ontvankelijk.
4.       Op het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank op het door hemzelf ingestelde beroep heeft de Afdeling bij uitspraak van heden in zaak nr. 202201478/1/R1 beslist.
5.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Boer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023
745