ECLI:NL:RVS:2023:2687

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
202207224/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven na stelselmatig huiselijk geweld

In deze zaak heeft de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) op 10 februari 2022 de aanvraag van [appellante] voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen. [appellante] had op 21 september 2021 een uitkering aangevraagd, omdat zij in de periode van 2015 tot 2020 dagelijks door haar ex-partner is mishandeld. De CSG oordeelde dat [appellante] niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij het slachtoffer was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Dit besluit werd op 1 juli 2022 door de CSG bevestigd, waarbij het bezwaar van [appellante] ongegrond werd verklaard.

De rechtbank Rotterdam heeft op 31 oktober 2022 het beroep van [appellante] tegen de afwijzing van de CSG ongegrond verklaard. De rechtbank stelde dat de aanvraag voor een uitkering uit het schadefonds onderbouwd moet zijn met objectieve aanwijzingen. [appellante] had haar aanvraag enkel onderbouwd met haar eigen verklaring, en de navraag bij het Openbaar Ministerie leverde onvoldoende bewijs op om haar claim te ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond welke inspanningen zij had verricht om aan haar bewijslast te voldoen.

In hoger beroep herhaalde [appellante] grotendeels de argumenten die zij eerder had aangevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 juni 2023 behandeld. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank de gronden van [appellante] adequaat had beoordeeld en dat er geen nieuwe redenen waren aangevoerd die de eerdere uitspraak konden ondermijnen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De CSG werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202207224/1/A2.
Datum uitspraak: 12 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2022 in zaak nr. 22/3520 in het geding tussen:
[appellante]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2022 heeft de CSG de aanvraag van [appellante] voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 1 juli 2022 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 31 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 juni 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P. van Baaren, advocaat te Rotterdam, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellante] heeft op 21 september 2021 een uitkering uit het schadefonds aangevraagd omdat zij in de periode tussen 2015 en 2020 dagelijks door haar ex-partner is mishandeld. De CSG heeft de aanvraag van [appellante] bij het besluit van 10 februari 2022 afgewezen, omdat zij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij het slachtoffer is geworden van een tegen haar opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Bij het besluit van 1 juli 2022 heeft de CSG het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.       De rechtbank heeft overwogen dat op grond van het beleid van de CSG een verzoek om een uitkering uit het schadefonds onderbouwd moet zijn met objectieve aanwijzingen die het aannemelijk maken dat iemand het slachtoffer is geworden van een tegen hem gepleegd opzettelijk geweldsmisdrijf. [appellante] heeft haar aanvraag alleen onderbouwd met haar eigen verhaal. Navraag door de CSG bij het Openbaar Ministerie heeft alleen een mutatie van een huisbezoek op 31 mei 2017 opgeleverd, waarbij ook een melding aan Veilig Thuis is gedaan. De navraag heeft geen nadere onderbouwing opgeleverd van de aanvraag van [appellante]. Het standpunt van [appellante] dat de bewijslast onredelijk is heeft de rechtbank niet gevolgd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] niet heeft gesteld welke inspanningen zij heeft verricht om aan haar bewijslast te voldoen. De rechtbank heeft om die reden geoordeeld dat de CSG zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het slachtoffer is geweest van een geweldsmisdrijf en haar aanvraag heeft kunnen afwijzen.
3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tussen 2015 en 2020 het slachtoffer is geweest van stelselmatig huiselijk geweld. Volgens [appellante] zijn de door haar ingebrachte stukken voldoende om in aanmerking te komen voor een uitkering uit het schadefonds.
4.       De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.       De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023
735-1064