202203996/1/R4.
Datum uitspraak: 12 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Bosch en Duin, gemeente Zeist,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 mei 2022 in zaak nr. 20/3620 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeist,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een glazen dakopbouw op de woning aan de [locatie] in Bosch en Duin (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 augustus 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en het besluit van 8 maart 2018 met een nadere motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 13 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 25 augustus 2020 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 8 mei 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. K.V. van de Burg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [partij] is eigenaar van de woning op het perceel. De woning heeft een plat dak en een bouw- en goothoogte van 6,9 meter. [partij] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het in afwijking van het bestemmingsplan plaatsen van een glazen dakopbouw op de woning. De voorgestelde dakopbouw wordt terugliggend, op een afstand van 1,7 meter vanaf de dakrand geplaatst. Met de glazen dakopbouw wordt de bouw- en goothoogte van de woning verhoogd naar 9,6 meter. De woning behoudt een plat dak.
Voor het perceel geldt het bestemmingsplan ‘Den Dolder Zuid, Bosch en Duin, Huis ter Heide Noord’ (hierna: het bestemmingsplan) dat op 17 april 2012 is vastgesteld.
[appellant] woont op het naastgelegen perceel. Zij is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Zij stelt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat met de glazen dakopbouw haar woon- en leefklimaat - in het bijzonder haar privacy - zal worden aangetast.
2. Het wettelijke kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. Op het perceel rust de bestemming "Wonen-1". Op grond van artikel 16.2.2, onder m, van de planregels mag de goothoogte van een vrijstaande woning niet meer dan 6 meter bedragen terwijl de bouwhoogte niet meer dan 9 meter mag bedragen. De dakopbouw is in strijd met deze bepaling van de planregels, omdat de maximale goothoogte met 3,6 meter wordt overschreden en de maximale bouwhoogte met 0,6 meter.
Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), in samenhang gelezen met artikel 27, onder h, van de planregels, toestemming verleend om af te wijken van het bestemmingsplan voor de bouwhoogte. Op grond van deze bepalingen is het mogelijk om tot 10% van de voorgeschreven maat af te wijken en zodoende een bouwhoogte van maximaal 9,9 meter te realiseren. Met een totale hoogte van 9,6 meter valt de bouwhoogte van het bouwplan binnen deze marge van 10%.
Verder heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onderdeel 4 van bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) toestemming verleend om af te wijken van de in het bestemmingsplan vastgestelde goothoogte. Op grond van deze bepalingen kan een omgevingsvergunning slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur genoemde gevallen. Een dakopbouw is één van de in onderdeel 4 van artikel 4 van bijlage II van het Bor aangewezen gevallen.
4. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 25 oktober 2021 geoordeeld dat aan het besluit van 25 augustus 2020 een aantal gebreken kleven. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen. De rechtbank heeft het college hierbij opgedragen om in een nadere onderbouwing inzichtelijk te motiveren waarom de afwijking van de planbepalingen in dit geval niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college moest de gevolgen van het bouwplan voor [appellant] bij de motivering betrekken.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep gegrond is, maar dat het college de gebreken heeft hersteld met de aanvullende motivering. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten.
Afwijken van het bestemmingsplan
5. [appellant] voert aan dat het college de regels voor binnenplanse afwijking niet juist heeft toegepast. Volgens haar is het niet toegestaan om afwijking op afwijking te stapelen en heeft de rechtbank dit niet onderkend. Ook stelt [appellant] dat bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning geen rekening mag worden gehouden met de bestaande bouwmogelijkheden die een bestemmingsplan biedt.
5.1. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
5.2. Over het stapelen van afwijkingen heeft de Afdeling eerder in de uitspraak van 28 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:174, r.o. 6) overwogen dat er noch op grond van de tekst van artikel 4 van bijlage II van het Bor noch op grond van de wetsgeschiedenis of de totstandkoming ervan, aanleiding bestaat om ervan uit te gaan dat deze aan het college gegeven bevoegdheid niet in combinatie met de regels voor binnenplanse afwijking toegepast kan worden. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het college van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en de afwijkingsmogelijkheden van de genoemde bepalingen heeft mogen combineren.
5.3. Verder heeft de Afdeling, onder andere in de uitspraak van 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3222, r.o. 6.1 en 6.2, eerder overwogen dat de gevolgen van een bouwplan mede dienen te worden beoordeeld met inachtneming van de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Dat het college de gevolgen van de dakopbouw in het bouwplan heeft vergeleken met een bouwplan dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan, te weten een dakopbouw met een schuine dakvorm en dakkapellen, was dan ook niet onterecht. Het betoog faalt.
Belangenafweging
6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de visuele impact van de glazen dakopbouw onvoldoende heeft meegenomen in de belangenafweging. [appellant] stelt dat vanaf de opbouw zicht rondom mogelijk is omdat het om een glazen constructie gaat. Volgens haar is de visuele impact bij een schuin dak beduidend minder.
6.1. De Afdeling is, net als de rechtbank, van oordeel dat het college de gevolgen van het bouwplan inzichtelijk heeft gemaakt door de zichtlijnen vanaf de dakopbouw te visualiseren en de gevolgen daarvan bij de motivering te betrekken. De belangen van [appellant] zijn gelet hierop meegenomen in de besluitvorming. In het kader van deze belangenafweging heeft het college, zoals hiervoor onder 5.3 is overwogen, de bouwmogelijkheden met vergelijkbare gevolgen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen van belang moeten achten en de zichtlijnen vanaf de terugliggende dakopbouw terecht vergeleken met de zichtlijnen vanaf een schuine dakvorm met dakkapellen. [appellant] heeft niet met concrete gegevens aangetoond dat het college daarbij is uitgegaan van onjuiste zichtlijnen.
Bij de belangenafweging heeft het college ook van belang kunnen achten dat de woningen in een bosrijke, heuvelachtige omgeving zijn gelegen, dat de kortste afstand tussen de twee woningen 14,35 meter bedraagt en dat de reeds aanwezige beplanting de directe inkijk vanaf en naar de opbouw grotendeels wegneemt. Door de terugliggende plaatsing van de dakopbouw ten opzichte van de dakrand is deze vanuit de omgeving bezien ook minder goed zichtbaar.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] niet zodanig is dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend.
Het betoog faalt.
Toepassing bestuurlijke lus door de rechtbank
7. Tot slot voert [appellant] aan dat de rechtbank het college ten onrechte de mogelijkheid heeft geven om de meerdere gebreken in het besluit te herstellen. Zij stelt dat dit onjuist was gelet op de aard van de geconstateerde gebreken in de besluitvorming en het onevenredig schaden van haar belangen. Volgens [appellant] voldoet de procedure tot verlening van de omgevingsvergunning niet aan de vereisten van zorgvuldigheid en rechtszekerheid en is sprake van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
7.1. Ingevolge artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De aan de rechtbank toegekende bevoegdheid om de zogenaamde bestuurlijke lus toe te passen is discretionair van aard.
7.2. De Afdeling overweegt dat de rechtbank, gelet op de aard en omvang van de gebreken in het besluit, aanleiding heeft kunnen zien voor toepassing van de bestuurlijke lus om de geconstateerde gebreken te herstellen. Verder overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat [appellant] hierdoor in haar belangen is geschaad, omdat zij voldoende gelegenheid heeft gehad om op de aanvullende motivering van het college te reageren. Van deze mogelijkheid heeft zij ook gebruik gemaakt.
Het betoog faalt.
Slot en conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevallen, worden bevestigd.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023
700-1059
BIJLAGE - wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1˚. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2˚. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
[…]
Besluit omgevingsrecht
Bijlage II
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…]
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
[…]
Bestemmingsplan "Den Dolder Zuid, Bosch en Duin, Huis ter Heide Noord"
Artikel 16 Wonen-1
Artikel 16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen-1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen,
[…]
16.2.2 Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 16.2.1 de volgende bepalingen:
woningen
[…]
m. de goothoogte en de bouwhoogte van vrijstaande, twee-aaneen en aaneengebouwde woningen mogen niet meer bedragen dan 6 m en 9 m, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid;
[…]
Artikel 27 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van het plan voor:
[…]
h. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, […] tot ten hoogste 10%;
[…]