ECLI:NL:RVS:2023:2640

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
202207172/2/A2, 202207175/2/A2 en 202207176/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van staatsraad in bestuursrechtelijke procedure

Op 5 juli 2023 heeft de enkelvoudige kamer van de Raad van State zitting gehouden in een bestuursrechtelijke procedure. Tijdens deze zitting heeft de verzoeker, die in de documenten als [verzoeker] wordt aangeduid, verzocht om wraking van staatsraad mr. J.E.M. Polak. Dit verzoek was gericht tegen de staatsraad die belast was met de behandeling van de zaken met de nummers 202207172/1/A2, 202207175/1/A2 en 202207176/1/A2. De verzoeker stelde dat de staatsraad door zijn opmerkingen tijdens de zitting de indruk van vooringenomenheid had gewekt. De staatsraad heeft echter niet ingestemd met de wraking.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op dezelfde dag behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de staatsraad aanwezig waren. In de mondelinge beslissing van 5 juli 2023 heeft de Afdeling het verzoek om wraking afgewezen. De Afdeling overwoog dat op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in een wrakingsprocedure moet worden onderzocht of er feiten en omstandigheden zijn die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De maatstaf is dat een staatsraad verondersteld wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid.

De verzoeker had zijn wrakingsverzoek onderbouwd met de stelling dat de staatsraad zijn zaak relativeerde en dat hij de indruk had gekregen dat de staatsraad al een oordeel had gevormd. De Afdeling concludeerde echter dat de opmerkingen van de staatsraad niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De Afdeling stelde vast dat de staatsraad openstond voor de argumenten van de verzoeker en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid. De beslissing werd genomen door mr. D.A. Verburg als voorzitter, met medewerking van mr. J. Gundelach en mr. J.C.A. de Poorter, en in aanwezigheid van griffier mr. N.D.T. Pieters.

Uitspraak

202207172/2/A2, 202207175/2/A2 en 202207176/2/A2.
Datum beslissing: 5 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.
Procesverloop
Tijdens de zitting op 5 juli 2023 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. J.E.M. Polak (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van de zaken nrs. 202207172/1/A2, 202207175/1/A2 en 202207176/1/A2.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 5 juli 2023 op een zitting behandeld, waar [verzoeker] en de staatsraad zijn verschenen.
Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 5 juli 2023 heeft de Afdeling het verzoek om wraking afgewezen.
Overwegingen
Daartoe heeft de Afdeling het volgende overwogen.
1.       Op grond van artikel 8:15 van de Awb moet in een wrakingsprocedure worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het is aan de verzoeker om dat aannemelijk te maken.
2.       Aan het verzoek om wraking heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat de staatsraad door zijn opmerkingen tijdens de zitting bij hem de indruk van vooringenomenheid heeft gewekt. De Afdeling overweegt hierover als volgt aan de hand van de drie op zitting besproken punten.
3.       Over het betoog van [verzoeker] dat de staatsraad zijn zaak relativeert, overweegt de Afdeling dat uit de aantekeningen van de zitting in de bodemzaak en de toelichting van de staatsraad op de wrakingszitting blijkt dat daar waar de staatsraad spreekt over relativering, dit een reactie is op een opmerking die [verzoeker] tijdens de zitting maakte. Die opmerking ging over zijn inkomen over 2016, dat voor het recht op toeslag het relevante jaar is. [verzoeker] merkte op dat dat inkomen inmiddels gewijzigd is en dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft toegezegd dat bij een herziening van het inkomen een nieuw besluit over het recht op toeslag zal worden genomen. De Afdeling ziet daarom in de opmerking van de staatsraad geen grond voor vooringenomenheid.
Het tweede punt gaat over het betoog van [verzoeker] dat de staatsraad al tijdens de zitting heeft gezegd dat hij de huidige lijn in de rechtspraak zal volgen. De daar bedoelde huidige lijn is dat in een procedure over het recht op zorgtoeslag wordt uitgegaan van het door de Belastingdienst vastgestelde inkomen. Daarvoor wijst de Afdeling op het volgende. Uit de aantekeningen van de zitting blijkt dat de staatsraad heeft uiteengezet wat tot nu toe de lijn in de rechtspraak is. Deze opmerking laat open dat de staatsraad, zoals hij blijkens de aantekeningen van de zitting ook zelf heeft gezegd, gaat nadenken over wat [verzoeker] over de lijn in de rechtspraak heeft aangevoerd. Dat leidt tot het derde punt, namelijk dat [verzoeker] in die laatste opmerking van de staatsraad hoort dat hij dus ongelijk gaat krijgen. [verzoeker] heeft deze opmerking ervaren als een uiting van vooringenomenheid. Maar dit subjectieve gevoel leidt niet tot het oordeel dat de vrees voor vooringenomenheid ook objectief gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de Afdeling is alleen de opmerking van de staatsraad dat hij erover gaat nadenken, zonder dat er aanvullende aanknopingspunten zijn, onvoldoende om (de schijn van) vooringenomenheid van de staatsraad aan te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Verburg
voorzitter
w.g. Pieters
griffier
473