202303429/1/A3 en 202303429/2/A3.
Datum uitspraak: 13 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend te Valkenburg, gemeente Katwijk,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 15 mei 2023 in zaken nrs. 23/2798 23/2864 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Katwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2022 heeft het college aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd.
Bij besluit van 4 maart 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juni 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door C.B.L.M. de Ridder en P. Aanhane, via een videoverbinding aan de zitting hebben deelgenomen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Waar gaat de zaak over?
2. Op 18 november 2022 hebben buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente Katwijk geconstateerd dat [appellant] twee pallets, drie stoelen, vier parasols, een tent en een fiets op een parkeerterrein aan de Voorschoterweg in Valkenburg (hierna: het parkeerterrein) heeft geplaatst. [appellant] is dakloos en verblijft tussen deze spullen.
Bij besluit van 16 december 2022 heeft het college [appellant] gelast om deze spullen, met uitzondering van de fiets, binnen twee weken te verwijderen en verwijderd te houden. [appellant] handelt volgens het college in strijd met artikel 2:10 van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Katwijk (hierna: APV) omdat hij spullen op de openbare weg heeft geplaatst. Volgens het college zijn er geen bijzondere omstandigheden die maken dat van handhavend optreden moet worden afgezien.
Bij besluit van 4 maart 2023, verzonden op 4 april 2023, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Wat heeft de rechtbank geoordeeld?
3. De rechtbank heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] door de plaatsing van zijn spullen op het parkeerterrein in strijd met artikel 2.10, eerste lid, van de APV handelt. Verder stelt de rechtbank vast dat er geen concreet zicht op legalisatie van de situatie bestaat. Daarnaast zijn er geen bijzondere omstandigheden die maken dat moet worden afgezien van handhaving. De stelling van [appellant] dat hij niemand tot last is, is daarvoor onvoldoende. Hoewel [appellant] stelt bezig te zijn met het zoeken naar hulp voor zijn situatie, is het college niet gehouden om de situatie tot die tijd te gedogen. De lengte van deze gedoogtermijn is daarvoor volgens de rechtbank te onzeker.
4. [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
Griffierecht
5. [appellant] heeft laten weten dat hij niet in staat is om griffierecht te betalen voor het door hem ingestelde hoger beroep en verzoek om een voorlopige voorziening. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter aan [appellant] laten weten dat het door hem gedane beroep op betalingsonmacht wordt gehonoreerd. Dat betekent dat er voor deze procedures dus geen griffierecht wordt geheven.
Hoger beroep
6. [appellant] heeft aangevoerd dat de rechtbank partijdig is omdat in de uitspraak van de rechtbank op geen enkele wijze rekening is gehouden met zijn belangen. [appellant] stelt dat hij erg gehecht is aan zijn spullen op deze plek. Hij veroorzaakt geen overlast omdat hij alleen maar een hoek van het parkeerterrein gebruikt. Zijn spullen belemmeren volgens hem niet het gebruik van het parkeerterrein. [appellant] stelt verder dat hij nergens anders naartoe kan gaan. Hij is moeilijk plaatsbaar in de reguliere opvang omdat hij daar ongelukkig wordt. [appellant] wil dat de gemeente hem een goed onderkomen biedt, in bijvoorbeeld een caravan op een privéterrein. Daar wil hij graag met de gemeente Katwijk over praten.
Is er sprake van een overtreding?
6.1. Voor zover [appellant] aanvoert dat hij alleen maar een hoek van het parkeerterrein gebruikt en dat zijn spullen het gebruik van het parkeerterrein niet belemmeren, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
6.2. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de APV is het verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:
a. schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg of
b. niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
6.3. Met de rechtbank is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] door de plaatsing van zijn spullen op het parkeerterrein in strijdt handelt met artikel 2.10, eerste lid, van de APV. [appellant] gebruikt het parkeerterrein op deze manier niet overeenkomstig de publieke functie ervan. Dat geldt ook indien [appellant] alleen een hoek van het parkeerterrein gebruikt. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, belemmeren zijn spullen de bruikbaarheid van het parkeerterrein. Verder heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat de plaatsing van de spullen op het parkeerterrein een rommelig beeld geeft. Met de rechtbank is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college daarom bevoegd is om de last onder bestuursdwang op te leggen.
Moet het college afzien van handhaving?
6.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijke voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
6.5. De voorzieningenrechter overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in dit geval moet worden afgezien van handhaving. Er is namelijk geen concreet zicht op legalisatie. Verder is de stelling van [appellant] dat hij niemand tot last is, onvoldoende. De opgelegde last onder bestuursdwang heeft tot doel dat de parkeerplaats overeenkomstig de publieke functie wordt gebruikt. Dat met handhaving te dienen algemeen belang dient het college af te wegen tegenover de belangen van [appellant]. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 2 februari 2022, onder 7.10 (ECLI:NL:RVS:2022:285), spelen de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de hierbij betrokken belangen en de mate waarin deze belangen door het betrokken besluit worden geraakt een rol in de belangenafweging die het college moet maken. 6.6. [appellant] stelt belang te hebben bij het behoud van de spullen op de parkeerplaats omdat hij erg gehecht is aan zijn spullen op deze plek en nergens anders naartoe kan. Hij wil dat de gemeente hem een goed onderkomen biedt, bijvoorbeeld in een caravan op een privéterrein. Het college heeft in het besluit van 4 maart 2023 en ter zitting bij de voorzieningenrechter nader toegelicht dat [appellant] al in november 2022 is aangezegd om zijn spullen te verwijderen. Hulpverleners en vrijwilligers hebben zich ingespannen om voor zijn woonprobleem een passende oplossing te vinden. [appellant] heeft een coach om hem, via het zorgtraject, naar woonruimte in Leiden te begeleiden. [appellant] heeft geen gebruik willen maken van de mogelijkheden om binnen het reguliere zorgtraject een oplossing te vinden. Verder heeft het college gesteld dat, indien aan [appellant] toestemming wordt verleend om zijn spullen op de openbare weg te plaatsen en daarmee een woonplek te creëren, dat tot de situatie leidt dat deze toestemming ook aan anderen moet worden verleend. Dat kan tot gevaarlijke situaties leiden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat onder deze omstandigheden handhavend optreden in dit geval niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
6.7. Anders dan [appellant] verder heeft aangevoerd, betekent de enkele omstandigheid dat de rechtbank hem geen gelijk heeft gegeven niet dat de rechtbank daarom partijdig is.
6.8. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd.
Verzoek om een voorlopige voorziening
8. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Van Altena
voorzieningenrechter
w.g. Larsson-van Reijsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2023