202107043/1/V2.
Datum uitspraak: 25 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 3 november 2021 in zaak nr. NL21.10692 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.L.M. Stieger, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling komt uit Iran. Hij heeft twee keer eerder tevergeefs asiel aangevraagd in Nederland. Bij het indienen van de nu aan de orde zijnde tweede opvolgende asielaanvraag (hierna: de aanvraag) heeft de vreemdeling een document overgelegd. Daaruit zou blijken dat hij in Iran is veroordeeld tot een gevangenisstraf en een geldboete voor christelijke geloofsactiviteiten.
1.1. De staatssecretaris heeft het document, een vonnis, laten onderzoeken door Bureau Documenten (hierna: BD). In een rapport van 24 februari 2020 heeft BD geconcludeerd dat het vonnis mogelijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Het rapport is bij het voornemen gevoegd. De vreemdeling heeft een contra-expertise van 4 maart 2021 ingebracht. Daarin wordt geconcludeerd dat het vonnis echt ("genuine") is. De staatssecretaris heeft BD gevraagd om een weerwoord op de contra-expertise. Dit weerwoord van 10 juni 2021 ligt mede ten grondslag aan het besluit tot niet-ontvankelijkverklaring van de aanvraag.
1.2. De staatssecretaris heeft ook een inhoudelijk standpunt ingenomen over het vonnis. Hij heeft op pagina 5 van het besluit een link naar een internetsite vermeld en zich, onder verwijzing naar de informatie die op die site is te raadplegen, op het standpunt gesteld dat de wetsbepalingen die in het vonnis worden genoemd, geen betrekking hebben op het delict dat daaraan in het vonnis wordt verbonden.
1.3. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478, en haar eigen uitspraak van 7 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6993, heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij heeft daarom het besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, omdat de beoordeling door de staatssecretaris van de nieuwe elementen en bevindingen zelf naar haar oordeel standhoudt. Hierdoor kan de aanvraag worden afgewezen als kennelijk ongegrond, wat dezelfde rechtsgevolgen heeft als de niet-ontvankelijkverklaring. De vreemdeling is hiertegen met vier grieven in hoger beroep gekomen. 2. De eerste en de tweede grief, over het afwijzen van de aanvraag als kennelijk ongegrond en over het oordeel van de rechtbank over de contra-expertise, leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. In de derde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de link die de staatssecretaris noemt op pagina 5 van het besluit, komt van pagina 13 van het ambtsbericht over Iran uit 2018. Niet alleen is dit onjuist, de rechtbank heeft hiermee ook ten onrechte het besluit van de staatssecretaris aangevuld zonder hem in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, aldus de vreemdeling.
3.1. Weliswaar wijst de vreemdeling er terecht op dat er geen algemeen ambtsbericht Iran uit 2018 is, maar de link is wel terug te vinden op pagina 14 van het algemeen ambtsbericht Iran uit 2019, behorend bij een hoofdtekst die inderdaad op pagina 13 begint. De kennelijke vergissing van de rechtbank is daarom niet een reden om haar uitspraak te vernietigen. Omdat de rechtbank zich heeft gebaseerd op informatie uit openbare bron, hoefde zij de vreemdeling ook niet om een reactie te vragen voordat zij uitspraak deed.
3.2. De grief faalt.
4. In de vierde grief klaagt de vreemdeling onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet in zijn belangen is geschaad nu de staatssecretaris hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om nog in de bestuurlijke fase te reageren op het weerwoord van BD.
4.1. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris hiermee weliswaar niet zorgvuldig heeft gehandeld, maar dat de vreemdeling hierdoor niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij in de beroepsfase alsnog heeft kunnen reageren op het weerwoord en dat ook heeft gedaan. Maar de rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat de staatssecretaris de vreemdeling nog in de bestuurlijke fase in de gelegenheid had moeten stellen om op het weerwoord van BD te reageren. Hiertoe is het volgende van belang.
4.1.1. De nu aan de orde zijnde procedure is gestart met een aanvraag van de vreemdeling. Hij heeft daarbij een document overgelegd met de claim dat dit document echt is. De staatssecretaris heeft hierop gereageerd door BD om een onderzoek te vragen. De uitkomsten van dat onderzoek, met als conclusie dat het document mogelijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven, heeft hij bij het voornemen met de vreemdeling gedeeld. De vreemdeling heeft hierop een contra-expertise ingebracht met de conclusie dat het document echt is. Daarop volgde het door de staatssecretaris opgevraagde weerwoord van BD dat bij het besluit met de vreemdeling is gedeeld.
4.1.2. Het oorspronkelijke rapport van BD is een reactie op de aanvraag met het bijgevoegde document. Het weerwoord is een reactie op de contra-expertise. De staatssecretaris heeft zo steeds met een deskundigenoordeel gereageerd op door de vreemdeling ingebrachte documenten en daarmee voldaan aan zijn vergewisplicht. Nadat de vreemdeling een contra-expertise had ingebracht is de staatssecretaris namelijk niet zonder nadere motivering van het onderzoek van BD blijven uitgaan, maar heeft hij een weerwoord van BD op de contra-expertise gevraagd en dat gemotiveerd bij zijn besluitvorming betrokken. De staatssecretaris hoefde de vreemdeling niet weer in de gelegenheid te stellen om op het weerwoord te reageren.
4.2. Wat de vreemdeling verder in de vierde grief aanvoert, over het oordeel van de rechtbank over het aanvullende standpunt van de staatssecretaris in het besluit over de strafbepalingen, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat dit deel van de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.3. De grief faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt, gelet op wat onder 4.1.1 en 4.1.2 is overwogen, bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Den Houdijker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023
837