ECLI:NL:RVS:2023:2576

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
202200779/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en dwangsom bij stalling van voertuigen op gronden met bestemming Groen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug op 15 juli 2020 een besluit genomen waarbij [appellant] werd gelast om (schade)voertuigen en autowrakken te verwijderen van percelen achter zijn bedrijfshal in Driebergen-Rijsenburg. Dit besluit volgde op de constatering dat deze voertuigen in strijd waren met het bestemmingsplan, dat voor de betreffende percelen de bestemming 'Groen' had. Het college legde een dwangsom op van € 1.250,- per week, tot een maximum van € 10.000,-. [Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar gegrond en wijzigde de last onder dwangsom. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van [appellant] op 23 december 2021 ongegrond, waarna [appellant] hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 8 mei 2023 werd de zaak behandeld. [Appellant] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij geen beroep kon doen op het overgangsrecht, omdat de grond al 35 jaar door vrachtwagens werd gebruikt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog echter dat het aan [appellant] was om aan te tonen dat het gebruik van de percelen met de bestemming 'Groen' op de peildatum plaatsvond en ononderbroken werd voortgezet. De Afdeling concludeerde dat [appellant] hierin niet was geslaagd, en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen het gebruik van de percelen voor het stallen van voertuigen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond, aangezien het college niet bereid was om de bestaande situatie te legaliseren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het college hoefde geen proceskosten te vergoeden. De zaak benadrukt de noodzaak voor eigenaren om aan te tonen dat hun gebruik van gronden in overeenstemming is met bestemmingsplannen, vooral wanneer handhaving aan de orde is.

Uitspraak

202200779/1/R4.
Datum uitspraak: 5 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 23 december 2021 in zaak nr. 21/242 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug.
Procesverloop
Het college heeft bij besluit van 15 juli 2020 [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 1.250,- per week, tot een maximum van € 10.000,-, gelast de gestalde (schade)voertuigen en/of autowrakken op een aantal percelen achter de bedrijfshal [locatie] te Driebergen-Rijsenburg te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 7 december 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de opgelegde last onder dwangsom gewijzigd.
Bij uitspraak van 23 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.M. Schotte, rechtsbijstandverlener te Doorn, en het college, vertegenwoordigd door K. van der Veen, zijn verschenen. Voorts is [partij] ter zitting gehoord.
Overwegingen
1.       Het bedrijf [bedrijf] is gevestigd in een bedrijfshal. Achter deze bedrijfshal liggen een aantal percelen, kadastraal bekend secties E2182, E2176 en E1377, waar [appellant] eigenaar van is. Op het perceel, kadastraal bekend sectie E2182, rust de bestemming "Bedrijventerrein" volgens het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" (hierna: het bestemmingsplan) en op de percelen, kadastraal bekend secties E2176 en E1377, rust de bestemming "Groen". Volgens het college staan op deze laatste twee percelen enkele (schade)voertuigen en autowrakken gestald in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft daarom bij besluit van 15 juli 2020 besloten om daartegen handhavend op te treden.
2.       De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die van de uitspraak deel uitmaakt.
Overgangsrecht
3.       Niet in geschil is dat twee (schade)voertuigen en/of autowrakken zijn gestald op de gronden waar de bestemming "Groen" op rust en dat het parkeren of stallen van auto’s op deze bestemming niet is toegestaan. Dit betekent dat het college bevoegd is over te gaan tot handhavend optreden daartegen vanwege handelen in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet met succes een beroep gedaan kan worden op het overgangsrecht. De strook grond wordt namelijk al 35 jaar door grote vrachtwagens gebruikt om over de strook grond met de bestemming "Groen" de bedrijfshal te bereiken, aldus [appellant].
4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:958, onder 8.7), is het aan degene die een beroep doet op het overgangsrecht van een bestemmingsplan om aannemelijk te maken dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond en nadien ononderbroken is voortgezet. Daarom is het aan [appellant] om aannemelijk te maken dat op de peildatum de percelen met de bestemming "Groen" gebruikt werden voor het stallen van de (schade)voertuigen en/of autowrakken. Dat op deze percelen werd gereden of gemanoeuvreerd door vrachtwagens is niet van belang, want daar ziet de last niet op. [appellant] heeft geen feiten gesteld of concrete gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat ten tijde van de peildatum (schade)voertuigen en/of autowrakken gestald werden op de desbetreffende percelen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het gebruik dat [appellant] maakt van deze percelen wordt beschermd door het overgangsrecht.
Het betoog faalt.
Beginselplicht
5.       Het voorgaande betekent dat het college bevoegd is handhavend op te treden tegen het gebruik van de percelen met de bestemming "Groen" voor het stallen van de (schade)voertuigen en/of autowrakken.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
Legalisatie
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat legalisatie van de bestaande situatie in de rede ligt. Daarbij is volgens [appellant] van belang dat de strook grond de afgelopen 35 jaar al is gebruikt.
6.1.    De Afdeling overweegt dat in beginsel het enkele feit dat het college niet bereid is de bestaande situatie te legaliseren, volstaat voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat (zie de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1746, onder 12). Het college heeft in de besluiten van 15 juli en 7 december 2020 te kennen gegeven niet bereid te zijn medewerking te verlenen aan de legalisatie van de situatie, nu het bestemmingsplan tamelijk recent is vastgesteld en een voortzetting is van het voorgaande bestemmingsplan. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geconcludeerd dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
Het betoog faalt.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. Voor zover [partij] heeft verzocht om vergoeding van zijn reis- en verletkosten voor het aanwezig zijn op zitting, is er geen grond om af te wijken van de onder meer in de uitspraak van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3717, vermelde hoofdregel dat ten behoeve van een met het verwerende bestuursorgaan meeprocederende particuliere partij geen proceskostenveroordeling wordt uitgesproken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023
700-993
BIJLAGE
Planregels van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen"
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.       groenvoorzieningen waaronder bosgebieden en bermen;
b.       plantsoenen;
c.       water;
d.       ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - knuffelweide' mede het hobbbymatig voor maatschappelijke doeleinden houden van dieren en daarbij behorende schuilplaatsen en parkeervoorzieningen;
e.       ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenroute' mede een vlucht en blusroute bij calamiteiten;
f.        ter plaatse van de aanduiding 'groenbuffer afscheidingszone' uitsluitend een groenbuffer afscheidingszone teneinde de bedrijfsbebouwing af te schermen van de zich daarom heen bevindende bestemmingen;
met daarbij behorend:
g.       paden, in- en uitritten, kunstwerken, geluidswerende voorzieningen, speelvoorzieningen, speelveldjes, voorzieningen voor verblijf en ontmoeting zoals een jongerenontmoetingsplaats, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, straatmeubilair en waterhuishoudkundige voorzieningen.
22.1 Verboden gebruik
a.       Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en);
b.       Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
[…]
2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
25.2 Gebruik
a.       Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,