ECLI:NL:RVS:2023:2571
Raad van State
- Hoger beroep
- J. Gundelach
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen last onder dwangsom voor het verwijderen van een boothuis en steiger in strijd met het bestemmingsplan
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisatie was voor het boothuis dat [appellant] had gebouwd zonder omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk had op 15 februari 2019 een last onder dwangsom opgelegd, waarin [appellant] werd gelast om uiterlijk 30 april 2019 het boothuis en de steiger te verwijderen. De rechtbank oordeelde dat het boothuis niet was toegelaten op grond van het bestemmingsplan "Plassengebied" en dat het handhavend optreden van het college niet onevenredig was. [appellant] was het niet eens met deze uitspraak en stelde hoger beroep in, waarbij hij betoogde dat er wel degelijk concreet zicht op legalisatie was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de rechtbank op goede gronden had overwogen dat er geen concreet zicht op legalisatie was. De Afdeling concludeerde dat het boothuis als herbouw moest worden aangemerkt en dat het college terecht had gehandhaafd. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.