202105150/1/R2.
Datum uitspraak: 5 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Milieuvereniging Het Groene Hart Brabant, gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,
appellante,
en
de raad van de gemeente Meierijstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk Gebied, herziening Keur 11" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft Het Groene Hart Brabant beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 3 mei 2023, waar Het Groene Hart Brabant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door dr. W. Oosten, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan maakt de bouw van twee woningen met twee bijgebouwen mogelijk. Daarvoor wijzigt de bestemming van "Agrarisch" naar "Wonen". Een van de woningen met bijgebouw wordt mogelijk gemaakt met de Ruimte-voor-Ruimte regeling, doordat de op het perceel aanwezige agrarische bebouwing wordt gesloopt. Het Groene Hart Brabant kan zich niet met dit plan verenigen en voert aan dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat het leidt tot te veel ruimtelijke verspilling en verrommeling. In deze uitspraak gaat de Afdeling in op de vraag of de raad de keuze in het bestemmingsplan op dit punt goed heeft gemotiveerd.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het plan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroep
3. Het Groene Hart Brabant betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat het leidt tot te veel ruimtelijke verspilling en verrommeling. Zij licht toe dat de bijgebouwen die het plan toestaat disproportioneel groot zijn in verhouding tot de woningen en dat de bijgebouwen helemaal vrij liggen, wat leidt tot spreiding in plaats van concentratie van bebouwing, tot grote verharde oppervlakten en tot een verminderde doorkijk. Dit verhoudt zich niet goed met de indertijd vanuit het nationale beleid geformuleerde hoofddoelstellingen over bundeling van infrastructuur en concentratie van nieuwbouw. Bovendien is volgens Het Groene Hart Brabant niet bezien of er alternatieven zijn die zo min mogelijk ruimte verbruiken en versnippering voorkomen. Als mogelijk alternatief noemt Het Groene Hart Brabant een uitvoering als langgevelboerderij waarbij de woning en de schuur één geheel vormen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan bewust open is ontworpen zodat het behoud van zichtlijnen gewaarborgd wordt. Door het haaks plaatsen van het tweede woonhuis is het bebouwingsbeeld smaller. Het bijgebouw bij het eerste woonhuis is op ongeveer 24,5 meter van de achtergevel van de woning gelegen, waardoor er volgens de raad voldoende zicht naar de achterliggende weilanden is gewaarborgd. Daarnaast heeft het bijgebouw een kleiner bouwvolume, waardoor het perceel niet dieper bebouwd wordt dan in de huidige situatie het geval is en er door het plan geen diepere gebiedsaantasting optreedt. Het bijgebouw bij het tweede woonhuis zorgt door de vrijstaande ligging ook voor het behoud van de doorzichten en zichtlijnen. Er is bewust niet gekozen voor een lange, gekoppelde strook bebouwing langs de weg, omdat dit het zicht vanaf de openbare weg naar het achterland blokkeert. Een open ontwerp oogt volgens de raad minder groot en vol.
Vrij houden achterland
3.2. Het Groene Hart Brabant betoogt tevergeefs dat de raad had moeten besluiten om de bebouwing zo veel mogelijk aan de weg te situeren, zodat het achterste deel van het perceel vrij wordt gehouden voor natuur. De raad heeft met de onder 3.1 weergegeven toelichting deugdelijk gemotiveerd waarom hij daarvoor niet heeft gekozen. Het achterland zal hoe dan ook niet als natuur worden gebruikt, omdat het perceel dat de bestemming "Agrarisch" had, in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming "Wonen" krijgt en niet de bestemming "Natuur".
Verspilling en verrommeling
3.3. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat vormgeving als langgevelboerderijen wel is overwogen, maar dat is gekozen voor een open ontwerp om zo de zichtlijnen vanaf de weg naar het achterland te waarborgen. Weliswaar is de raad in de plantoelichting en in de reactie op de zienswijze niet uitdrukkelijk op het alternatief van langgevelboerderijen ingegaan, maar uit de daar gegeven toelichting blijkt voldoende waarom hiervoor niet is gekozen. De raad heeft van doorslaggevend belang mogen achten dat de nieuwe bebouwing het zicht vanaf de weg veel minder zal beperken, dat met het plan een substantieel deel van de verharding wordt verwijderd en dat de nieuwe bebouwing met groen wordt omgeven.
Strijd met gebiedsconvenant
3.4. Het Groene Hart Brabant betoogt tevergeefs dat de raad ten onrechte in de plantoelichting niet heeft verwezen naar het Nationale Landschapspark Het Groene Woud, een "gebiedsconvenant" dat op 13 september 2002 is gesloten tussen betrokken gemeenten, grote terreinbeheerders en gedeputeerde staten van Noord-Brabant. De raad heeft gemotiveerd toegelicht dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met formeel vastgesteld beleid, maar dat er niet expliciet aan dit soort regionale convenanten wordt getoetst bij de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daar komt bij dat het gebiedsconvenant geen harde doelstellingen bevat, maar betrekking heeft op het gezamenlijke streven naar grootschalige natuurontwikkeling, het realiseren van ecologische verbindingen en de verbetering van de overgangszones van stedelijke gebieden naar het landelijk gebied. Overigens heeft de raad nog toegelicht dat partijen met het convenant ook niet beogen om woningbouw in het buitengebied uit te sluiten. Er wordt gestreefd naar een evenwicht tussen de verschillende activiteiten. De transformatie van agrarische gronden en gebouwen naar een woning, zoals op basis van dit plan, past in dat streven. De Afdeling is van oordeel dat de raad met deze benadering niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening handelt.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023
1044-638