ECLI:NL:RVS:2023:2517

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
202301289/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht gemeenschapsonderdaan en hoger beroep tegen uitspraak rechtbank

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had in beroep aangevochten dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 22 juni 2021 had vastgesteld dat haar verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan was geëindigd en haar had opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten. De rechtbank had op 2 februari 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. Süzen.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld dat het verblijfsrecht van de vreemdeling was geëindigd. De Afdeling nam de motivering van de rechtbank over en concludeerde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en is een bevestiging van de eerdere beslissing van de rechtbank, waarmee de vreemdeling in haar verzoek om voortgezet verblijf in Nederland niet in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

202301289/1/V2.
Datum uitspraak: 30 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 2 februari 2023 in zaak nr. 22/286 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2021 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat het verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan van de vreemdeling is geëindigd en haar opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten.
Bij besluit van 20 december 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Süzen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2023
314-1021