202103022/1/R2.
Datum uitspraak: 28 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te Beek en Donk, gemeente Laarbeek (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1] en anderen),
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Beek en Donk, gemeente Laarbeek (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Laarbeek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Mgr. Verhagenstraat ongenummerd" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 9 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Mgr. Verhagenstraat ongenummerd" gewijzigd vastgesteld.
[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en KV BDB 01 B.V. hebben een zienswijze over het besluit naar voren gebracht. De raad heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) heeft op verzoek van de Afdeling een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], KV BDB 01 B.V. en de raad hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 2] en KV BDB 01 B.V. hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 17 februari 2023, waar [appellant sub 2], vergezeld door [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.H.D. Elings, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door D. van der Heijden-Damoiseaux MSc, mr. S.E.J. Hendricksen en ing. J.J. van Borne, zijn verschenen. Verder is op de zitting KV BDB 01 B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door ing. J.C.B. Kivits en ir. R.A.C. van de Voort, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de mogelijkheid om in totaal 48 huurwoningen, waarvan 45 huurappartementen en drie grondgebonden huurwoningen, en een bijbehorend parkeerterrein te realiseren op een locatie waar voorheen een bedrijfsbestemming gold.
[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] zijn allen omwonenden en kunnen zich niet met het plan verenigen. Zij vrezen onder meer voor geluidsoverlast als gevolg van het gebruik van het parkeerterrein. De Afdeling heeft de STAB daarom verzocht om de akoestische gevolgen van het plan voor de omwonenden te beschrijven.
2. Het besluit van 9 september 2021 wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De Afdeling zal eerst de beroepen tegen dit besluit beoordelen en vervolgens bezien of er nog belang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepen tegen het besluit van 18 maart 2021.
Hoe beoordeelt de Afdeling het bestemmingsplan?
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Goede procesorde
4. De raad heeft zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat [appellant sub 2] in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld. Volgens de raad is het nadere stuk van [appellant sub 2] van 2 februari 2023, bestaande uit een inhoudelijke reactie op het verweerschrift en bijlagen, waaronder een stedenbouwkundig advies van RHO adviseurs, te kort voor de zitting ingediend. Het was voor [appellant sub 2] mogelijk om dit advies eerder over te leggen, zo betoogt de raad.
4.1. Ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nieuwe argumenten worden aangevoerd en stukken, ter motivering van een eerdere beroepsgrond, worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval als die argumenten, gegevens of stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
4.2. De Afdeling heeft de nadere stukken van [appellant sub 2] meer dan tien dagen voor de zitting ontvangen. Deze stukken zijn ook door de Afdeling verstrekt aan de raad. De inhoudelijke reactie van [appellant sub 2] bouwt voort op het eerder ingediende beroepschrift. Daarnaast is het stedenbouwkundige advies naar het oordeel van de Afdeling niet zodanig van aard en omvang dat de raad hier niet adequaat op heeft kunnen reageren. De raad heeft ook tijdens de zitting gereageerd op de inhoud van de nadere stukken. De Afdeling laat deze stukken daarom niet buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde.
Procedurele gebreken
5. [appellant sub 1] en anderen stellen dat de voorbereidingsprocedure onvoldoende zorgvuldig is doorlopen. Zij voeren aan dat de informatiebijeenkomst voor het plan tijdens de zomervakantie van 2020 heeft plaatsgevonden. Daarnaast vinden zij dat ze te laat op de hoogte gebracht zijn van het plan en onvoldoende zijn betrokken bij de ontwikkeling. Het had volgens hen op de weg van de raad gelegen om, nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage had gelegen, opnieuw een gewijzigd ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen in plaats van het plan gewijzigd vast te stellen. Dat de communicatie en participatie onvoldoende zijn geweest, is ook tijdens de raadsvergadering van 18 maart 2021 en in de brief van 26 maart 2021 erkend, zo betogen [appellant sub 1] en anderen.
5.1. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. In overeenstemming met deze procedure zijn de omwonenden in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen.
De stelling van [appellant sub 1] en anderen dat het participatieproces niet op een zorgvuldige wijze is verlopen, kan, gelet op het volgende, geen reden vormen voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet in stand kan blijven. De Afdeling overweegt dat in paragraaf 7.3 van de plantoelichting is toegelicht dat de ontwikkelaar een omgevingsdialoog heeft gevoerd in het kader van betrokkenheid van de buurt. Dit heeft plaatsgevonden door middel van zeven individuele gesprekken bij omwonenden thuis en later nog door middel van een informatieavond waarbij negentien omwonenden zijn uitgenodigd. De uit de dialoog voortvloeiende vragen en opmerkingen zijn naderhand beantwoord en toegelicht aan de omwonenden. Zij hebben een verslag van de vragen en antwoorden per e-mail ontvangen.
De Afdeling overweegt dat door de raad is toegelicht dat er met de ontwikkelaar is afgesproken dat er voorafgaand aan het ontwerpbestemmingsplan een participatieproces doorlopen moest worden. Tijdens de commissiebehandeling en de raadsvergadering hebben de ontwikkelaar en de raad erkend dat het participatieproces verbeterpunten kent. Met de brief van 26 maart 2021 heeft de raad geprobeerd om de communicatierollen van de gemeente en de ontwikkelaar te verduidelijken. Verder hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen de raad en omwonenden, waaronder appellanten. Tijdens deze gesprekken zijn vragen over de bouwopname, de verkeerssituatie aan de Tuinstraat en de uitrit aan de Tuinstraat besproken. Bovendien zijn deze gesprekken teruggekoppeld aan de ontwikkelaar en zijn er vervolgacties ondernomen.
In wat [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat het participatieproces en de voorbereidingsprocedure onzorgvuldig zouden zijn doorlopen.
Het betoog slaagt niet.
5.2. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Alleen als de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dan moet de wettelijke procedure opnieuw worden doorlopen. De raad heeft het plan in dit geval vastgesteld met een aantal wijzigingen. Deze afwijkingen van het ontwerp zijn naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt.
Parkeren
6. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het plan onvoldoende waarborgt dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Daartoe voert [appellant sub 2] aan dat er bij de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte is uitgegaan van de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie", terwijl er in de "Parkeerbeleidsnota 2019 gemeente Laarbeek" (hierna: de parkeernota) staat dat er in beginsel wordt uitgegaan van de maximale parkeerkencijfers. Weliswaar staat er in de parkeernota dat maatwerk mogelijk is, maar in dit geval is niet gemotiveerd waarom er voor maatwerk gekozen moet worden en waarom er daarbij uitgegaan moet worden van de gemiddelde parkeerkencijfers. Bovendien blijkt volgens [appellant sub 2] uit de memo van RHO adviseurs van 10 november 2021 dat, indien wordt uitgegaan van de maximale parkeerkencijfers, de parkeerbehoefte 89,2 parkeerplaatsen is.
Verder voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat het onvoldoende duidelijk is hoeveel parkeerplaatsen er precies gerealiseerd zullen worden en waar deze gelegen zijn. Zo staat in paragraaf 4.10.2 van de plantoelichting dat er aan de zuidzijde van het gebouw negen parkeerplaatsen worden gerealiseerd die ontsloten worden via de Bosscheweg. Maar deze parkeerplaatsen zijn niet weergegeven op de situatieschets, terwijl deze parkeerplaatsen wel nodig zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien.
6.1. De raad heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de parkeerbehoefte voor de beoogde ontwikkeling 70 parkeerplaatsen bedraagt. Volgens de raad klopt het dat in de parkeernota staat dat er in beginsel wordt uitgegaan van het maximale parkeerkencijfer, maar wordt er verderop in de parkeernota uitgelegd dat het uitgangspunt maatwerk is. Dit betekent dat er ook wordt gekeken naar de huidige parkeerdruk. Vervolgens wordt bepaald of het minimale, maximale of gemiddelde parkeerkencijfer gehanteerd wordt, zo stelt de raad.
6.2. De Afdeling stelt vast dat de uitgangspunten voor het berekenen van de parkeerbehoefte zijn opgenomen in paragraaf 3.2 van de parkeernota. Een van die uitgangspunten is dat er in beginsel wordt uitgegaan van de maximale parkeerkencijfers. In ad 4 van deze paragraaf is opgenomen dat er tot nu toe altijd wordt gewerkt met de maximale cijfers gezien de specifieke omstandigheden binnen de gemeente. Het uitgangspunt is maatwerk. Dit betekent dat ook wordt gekeken hoe de huidige parkeerdruk is in een bepaalde situatie. Er wordt dan bepaald of de minimale, de maximale of de gemiddelde parkeerkencijfers worden gehanteerd voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen.
6.3. Naar het oordeel van de Afdeling moet paragraaf 3.2 van de parkeernota zo worden begrepen dat er in beginsel uit wordt gegaan van de maximale parkeerkencijfers, maar dat het mogelijk is om van dit uitgangspunt af te wijken met maatwerk, bijvoorbeeld vanwege de parkeerdruk in de bestaande situatie. Hoewel de parkeernota ruimte biedt om andere parkeerkencijfers te hanteren dan de maximale parkeerkencijfers, heeft de raad nagelaten om te motiveren waarom er in dit geval voor gekozen is om de gemiddelde parkeerkencijfers te hanteren. Dat de raad de maximale parkeerkencijfers, in afwijking van haar eigen beleid, in de praktijk nooit toepast, zoals de raad op zitting naar voren heeft gebracht, betekent niet dat de raad niet hoeft te motiveren waarom er wordt afgeweken van de uitgangspunten van de parkeernota. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek.
Het betoog slaagt.
Geluid
7. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de ontwikkeling zal leiden tot geluidsoverlast. Zij voeren daartoe aan dat het onderzoeksrapport van 9 februari 2021 van Tritium Advies (hierna: het akoestisch onderzoek) gebreken kent. Daarbij verwijst [appellant sub 2] naar de memo van RHO adviseurs van 18 november 2021. Ten eerste gaat het akoestisch onderzoek uit van te lage bronvermogenniveaus. De gehanteerde niveaus gelden voor stille auto’s en stille handelingen en dus niet voor een gemiddeld parkeerterrein. Ten tweede is er geen rekening gehouden met het manoeuvreren van personenwagens, stemgeluid en de geluidbelasting van het remmen en optrekken bij de slagbomen van de in- en uitrit. Ten derde gaat het akoestisch onderzoek uit van een te laag aantal parkeerplaatsen en verkeersbewegingen, omdat de parkeerbehoefte onjuist is berekend.
Daarnaast voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat de woningen aan de Tuinstraat met oneven huisnummers en de noord- en oostgevel van de woning aan de Tuinstraat 2 niet bij het onderzoek zijn betrokken.
7.1. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van het parkeerterrein behorende bij de beoogde woningen. Het onderzoek is gericht op de geluiduitstraling van de motorvoertuig- en parkeerbewegingen op het parkeerterrein. Hoewel het parkeerterrein geen bedrijf of milieubelastende activiteit betreft in de zin van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG brochure), heeft de raad ervoor gekozen om voor de beoordeling van de geluidbelasting aan te sluiten bij grenswaarden van de VNG-brochure voor autoparkeerterreinen en parkeergarages in een rustige woonwijk. Dit toetsingskader bestaat uit vier stappen, waarbij per stap de geluidbelasting groter wordt en daarmee ook de onderzoeks- en motiveringsplicht. In dit geval schrijft "stap 1" van de VNG-brochure een richtafstand van 30 m voor. Aangezien niet alle omliggende woningen voldoen aan deze richtafstand, moet er gekeken worden naar "stap 2". Op grond van stap 2 van de VNG-brochure geldt voor dit gebiedstype een grenswaarde van 45 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en een grenswaarde van 65 dB(A) voor piekniveaus. Als dit niet toereikend blijkt, dan kunnen de grenswaarden van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en 70 dB(A) voor piekniveaus van "stap 3" van de VNG-brochure worden gehanteerd. Als de waarden van stap 3 niet toereikend zijn, dan is er doorgaans geen sprake van een goed woon- en leefklimaat, tenzij zorgvuldig onderzocht en gemotiveerd is waarom dat in dit geval toch kan worden aangenomen.
Het akoestisch onderzoek gaat ervan uit dat er 66 parkeerplaatsen zijn voorzien op het parkeerterrein en 8 parkeerplaatsen buiten het parkeerterrein. Het aantal verkeersbewegingen van het gehele planvoornemen is bepaald aan de hand van het aantal woningen en de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen’. Het totaal aantal verkeersbewegingen per etmaal komt neer op 229,7. Voor het bepalen van het aantal verkeersbewegingen van en naar het parkeerterrein is uitgegaan van 66/74e deel van 229,7. Dit komt neer op 205 verkeersbewegingen per dag. Omdat personenwagens met een snelheid van maximaal 10 km/u wegrijden, wordt een bronvermogen van Lw= 87 dB(A) representatief geacht. Voor piekniveaus vanwege het dichtslaan van portieren is een bronvermogen van Lw,max= 96 dB(A) gehanteerd.
Over het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau concludeert het akoestisch onderzoek dat vrijwel alle gevels van de omliggende woningen voldoen aan de grenswaarde van 45 dB(A) van stap 2. Weliswaar wordt deze grenswaarde in de avondperiode op één toetspunt met 1 dB overschreden, maar vanwege de beperkte overschrijding wordt er bij dit toetspunt nog steeds voldaan aan de grenswaarde van stap 3.
De grenswaarde voor het maximale geluidniveau van 65 dB(A) van stap 2 wordt in de dagperiode op één gevel en in de avond- en nachtperiode op meerdere gevels van de omliggende woningen overschreden. In de avondperiode wordt ook de grenswaarde van 70 dB(A) van stap 3 op één gevel van de zorgwoningen aan de Bosscheweg 6A tot en met 6D overschreden. Verder kunnen meerdere gevels van die zorgwoningen in de nachtperiode niet voldoen aan die grenswaarde. Ter plaatse van de woningen aan de Tuinstraat kan wel voldaan worden aan de grenswaarde van stap 3, mits er een geluidafschermende voorziening wordt gerealiseerd op de perceelsgrens van de woningen grenzend aan het parkeerterrein.
Verder is toegelicht dat de piekgeluidbelasting bij de zorgwoningen in de nachtperiode maximaal 66 dB(A) bedraagt. Volgens het akoestisch onderzoek kan voor een goed akoestisch woon- en leefklimaat worden aangesloten bij het binnengeluidniveau van 45 dB(A) uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Er is daarom een geluidgevelwering van 21 dB vereist. Gezien de steenachtige bouw en het ontbreken van ventilatieroosters mag volgens het akoestisch onderzoek worden verwacht dat de geluidgevelwering minimaal 21 dB bedraagt, waardoor een akoestisch goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.
7.2. In het deskundigenbericht van de STAB staat dat de bronvermogens die in het akoestisch onderzoek zijn aangehouden, zich bevinden aan de onderzijde van de range die gangbaar is. Volgens de STAB is het reëler om uit te gaan van een bronvermogen dat meer in het midden of aan de bovenkant ligt, omdat er sprake zal zijn van een mix van verschillende voertuigen. Voor het rijden van personenwagens is een bronvermogen voor het equivalente geluidniveau Lw van 90 dB(A) reëel. Dat er volgens de raad vanwege wegverkeer in het kader van de Wet geluidhinder een aftrek van 3 dB moet worden toegepast, omdat er rekening mee wordt gehouden dat voertuigen op termijn stiller worden, volgt de STAB niet. Die systematiek gaat namelijk uit van wegverkeer dat minimaal 30 km/u rijdt. Die situatie doet zich hier niet voor. Het toepassen van een aftrek is ook niet gebruikelijk bij akoestische onderzoeken voor industrielawaai.
Verder heeft de STAB opgemerkt dat het hanteren van een snelheid van 5 km/u als een worstcase scenario gezien kan worden voor wat betreft de tijdsduur dat de auto’s over het parkeerterrein rijden. Een lagere snelheid betekent namelijk dat de verblijfstijd waarmee gerekend wordt langer is. Daarbij moet wel uitgegaan worden van de reële waarde van 90 dB(A). Door uit te gaan van een lagere rijsnelheid en een langere verblijfstijd is indirect rekening gehouden met het manoeuvreren bij de parkeervakken. De berekening is in zoverre worstcase. Het is volgens de STAB dan ook niet noodzakelijk dat voor het manoeuvreren een aparte geluidbron wordt opgenomen.
Met betrekking tot het piekniveau heeft de STAB toegelicht dat een bronvermogen van Lw,max= 94 dB(A) reëel is voor de geluidbelasting van passerende auto’s, inclusief het remmen en optrekken. Voor het dichtslaan van portieren zou worstcase van een bronvermogen van Lw,max= 102 dB(A) uitgegaan kunnen worden, maar het is reëler om uit te gaan van een bronvermogen van Lw,max= 98 - 100 dB(A) voor veel auto’s. Pieken van meer dan 100 dB(A) zijn naar verwachting incidenteel en niet representatief.
Het is juist dat het stemgeluid van mensen niet is meegenomen in het onderzoek, maar dat is volgens de STAB ook niet nodig. Het is niet te verwachten dat er op het parkeerterrein meer dan incidenteel zal worden geschreeuwd door bewoners die hun auto parkeren. Voor stemgeluid zou met een piekbronvermogen van maximaal 95 dB(A) gerekend kunnen worden. Op basis van dit piekniveau zullen de pieken vanwege het dichtslaan van portieren maatgevend zijn voor het geluidniveau op de gevels en in de tuinen van omwonenden. Een hoger piekniveau is niet aannemelijk voor dit parkeerterrein. Het is daarom acceptabel dat er in dit geval geen rekening is gehouden met stemgeluid.
7.3. Bij brief van 24 november 2021 heeft Tritium Advies namens KV BDB 01 B.V. gereageerd op het deskundigenbericht van de STAB. In de reactie stelt Tritium Advies zich op het standpunt dat de gehanteerde bronvermogens goed zijn onderbouwd. Daarnaast heeft zij de geluidbelasting op de gevels van de omliggende woningen opnieuw berekend, waarbij de door de STAB genoemde bronvermogens als uitgangpunt zijn gehanteerd.
Aan de hand van de nieuwe berekeningen concludeert Tritium Advies dat er voldaan wordt aan de richtwaarde van stap 3 van de VNG-brochure, met uitzondering van een gedeelte van de noordgevel en de gehele oostgevel van de zorgwoningen aan de Bosscheweg 6A tot en met 6D. Als het geluidscherm waar het plan in voorziet wordt verhoogd tot 3 m en wordt uitgevoerd met een schuine kap, dan kunnen de geluidniveaus op een aantal toetspunten zo verlaagd worden dat er voldaan wordt aan de richtwaarde. Maar vanwege de toetshoogte van 7,5 m is het niet mogelijk om op alle toetspunten te voldoen aan die richtwaarde.
Ondanks deze overschrijdingen is er volgens Tritium Advies sprake van een goed woon- en leefklimaat. Daarvoor sluit zij aan bij het geluidbinnenniveau van 45 dB(A) van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De maximale piekgeluidbelasting in de avond- en nachtperiode bedraagt 68 dB(A) bij de zorgwoningen. Er is daarom een geluidwering van de gevel vereist van 23 dB. Vanwege de steenachtige bouw en het ontbreken van ventilatieroosters mag volgens Tritium Advies worden verwacht dat de gevelgeluidwering van de zorgwoningen minimaal 23 dB bedraagt. Daarom is een goed akoestisch woon- en leefklimaat voor de zorgwoningen gewaarborgd. Voor de woningen aan de Monseigneur Verhagenstraat en de Tuinstraat geldt een maximale piekgeluidbelasting van 60 dB(A). Daarmee wordt voldaan aan stap 3 van de VNG-brochure. Gelet op de opbouw van de gevels van deze woningen, voldoen zij ruimschoots aan een geluidgevelwering van 15 dB(A). Daarmee is een akoestisch goed woon- en leefklimaat ook voor deze woningen gewaarborgd, zo stelt Tritium Advies. De raad heeft zich achter de reactie en de nieuwe berekeningen van Tritium Advies geschaard.
7.4. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
7.5. De Afdeling stelt voorop dat het belang van [appellant sub 1] en anderen erin is gelegen dat hun woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast. Het betoog dat de geluidbelasting op de gevels van een aantal woningen aan de Tuinstraat ten onrechte niet is onderzocht, heeft daarentegen betrekking op de bescherming van de belangen van bewoners van deze woningen. Dit betoog kan, gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb, niet leiden tot vernietiging van het besluit van 9 september 2021. Daarom komt de Afdeling niet toe aan een inhoudelijke bespreking van dit betoog.
7.6. Zoals uit het deskundigenbericht van de STAB blijkt, bevinden de bronvermogens die in het akoestisch onderzoek zijn gehanteerd zich aan de onderzijde van de range die gangbaar is. Op zichzelf betekent dit niet dat de raad die bronvermogens niet heeft mogen hanteren. Bij het bepalen van de representatieve bronvermogens heeft hij namelijk beleidsruimte. De raad heeft echter niet gemotiveerd waarom de bronvermogens aan de onderzijde van de gangbare range in dit geval representatief zijn. Er is daarom sprake van een zorgvuldigheidsgebrek.
De Afdeling overweegt verder dat het akoestisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat bij het onderzoek de verkeersgeneratie van en naar het parkeerterrein mede is bepaald aan de hand van de verhouding tussen het aantal parkeerplaatsen op het parkeerterrein en het aantal parkeerplaatsen buiten het parkeerterrein. Dit heeft ertoe geleid dat voor die verkeersgeneratie is uitgegaan van 205 en niet van (afgerond) 230 verkeersbewegingen. Aan het totaal aantal parkeerplaatsen ligt de parkeerbehoefte ten grondslag, die is berekend aan de hand van de gemiddelde parkeerkencijfers. Aangezien de raad de keuze voor de gemiddelde parkeerkencijfers evenmin heeft gemotiveerd, gaat het akoestisch onderzoek uit van een te laag aantal parkeerplaatsen op het parkeerterrein en in het verlengde daarvan ook van een te laag aantal verkeersbewegingen.
Het betoog slaagt.
7.7. De Afdeling overweegt verder dat, los van het voorgaande, er geen grond is voor het oordeel dat in het akoestisch onderzoek een aparte geluidbron voor het manoeuvreren opgenomen had moeten worden. Uit het deskundigenbericht van de STAB blijkt namelijk dat het hanteren van een lagere snelheid van 5 km/u als worstcase gezien kan worden, mits wordt uitgegaan van een bronvermogen van 90 dB(A).
De Afdeling ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat er aparte geluidbronnen voor stemgeluid en het remmen en optrekken opgenomen hadden moeten worden, omdat het dichtslaan van portieren in dit geval maatgevend zal zijn voor het piekgeluid.
Omdat de nieuwe berekeningen van 24 november 2021 ook uitgaan van 66 parkeerplaatsen en 205 verkeersbewegingen, heeft de Afdeling deze berekeningen niet verder beoordeeld.
M.e.r.-beoordelingsplicht
8. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de realisatie van het parkeerterrein ten onrechte niet in acht is genomen bij het opstellen van de vormvrije m.e.r.-beoordeling van Plan Ros van 9 juni 2021 (hierna: de m.e.r.-beoordeling), die als bijlage 1 deel uitmaakt van de plantoelichting. Volgens [appellant sub 1] en anderen hadden de effecten van lichthinder, en de effecten op de openbare veiligheid en verkeersveiligheid ook beoordeeld moeten worden in de m.e.r.-beoordeling.
8.1. In de m.e.r.-beoordeling zijn de aspecten cultuurhistorie en archeologie, ecologie, geluid, milieuhinder bedrijvigheid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem en water beoordeeld. Bij het aspect geluid is een onderscheid gemaakt tussen de geluidbelasting van het verkeer op de omliggende wegen en de geluidbelasting van het te realiseren parkeerterrein. De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en de locatie van het project die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten en een nadere analyse niet noodzakelijk is.
8.2. Aangezien het parkeerterrein in de m.e.r.-beoordeling uitdrukkelijk is betrokken bij de beoordeling van de aspecten cultuurhistorie en archeologie, geluid, luchtkwaliteit en water, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de realisatie van het parkeerterrein ten onrechte niet in acht is genomen bij het opstellen van de m.e.r.-beoordeling. De Afdeling ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval tot de conclusie had moeten komen dat de aspecten lichthinder, openbare veiligheid en verkeersveiligheid beoordeeld hadden moeten worden in de m.e.r.-beoordeling. Alleen de stelling van [appellant sub 1] en anderen dat die aspecten beoordeeld hadden moeten worden, is daarvoor onvoldoende.
8.3. Het voorgaande laat echter onverlet dat er een gebrek aan de m.e.r.-beoordeling kleeft, omdat er voor de beoordeling van het aspect omgevingslawaai van het parkeerterrein is aangesloten bij het akoestisch onderzoek van Tritium Advies. Omdat er, zoals onder 7.6 is overwogen, een zorgvuldigheidsgebrek aan dat akoestisch onderzoek kleeft, is de m.e.r.-beoordeling in zoverre onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
Het betoog slaagt.
Ladder van duurzame verstedelijking en de Woonvisie
9. [appellant sub 2] betoogt dat er geen behoefte bestaat aan de woningen waar het plan in voorziet. Daartoe voert hij aan dat uit "Wonen in Laarbeek - woonvisie 2017-2021" (hierna: de Woonvisie) blijkt dat er een kwantitatieve ruimte is van 242 woningen in de periode tot en met 2024 en dat deze ruimte vooral ingezet moet worden voor Aarle-Rixtel en Lieshout. Daarnaast is het mogelijk om bestaande bebouwing te transformeren tot woningen, maar daarbij moet het gaan om waardevolle panden. Volgens [appellant sub 2] wordt er niet aan de Woonvisie voldaan, omdat de woningen waar het plan in voorziet niet in Aarle-Rixtel of Lieshout zijn gelegen. [appellant sub 2] stelt ook dat niet vaststaat dat er sprake is van een kwantitatieve behoefte, aangezien het niet duidelijk is hoeveel kwantitatieve ruimte er nog was op het moment dat het plan werd vastgesteld.
Verder voert [appellant sub 2] aan dat er niet voldaan wordt aan de Woonvisie, omdat er alleen voorzien wordt in huurwoningen, terwijl de Woonvisie een verhouding van 30% - 70% tussen huur- en koopwoningen voorschrijft. Bovendien is er volgens de Woonvisie behoefte aan sociale huurwoningen. Maar het plan voorziet alleen in middeldure huurwoningen.
[appellant sub 2] stelt verder dat nagelaten is om vóór de uitwerking van het plan een behoeftepeiling uit te voeren, terwijl dat wel is voorgeschreven in de Woonvisie. Het is niet voldoende dat het project in 2018 door de ontwikkelaar zeven dagen is geadverteerd en daarop reacties zijn ontvangen. Ten eerste is dat onderzoek niet meer actueel. Ten tweede zijn het onderzoek en de resultaten daarvan niet als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd. Daar komt volgens [appellant sub 2] bij dat, als er al aangetoond zou zijn dat er behoefte is, er aandacht besteed had moeten worden aan de duurzaamheid en de levensloopbestendigheid van de woningen. Dat is volgens hem zo, omdat met name gezinnen en senioren geïnteresseerd zullen zijn in middeldure huurwoningen.
9.1. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) luidt:
"1. […].
2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
[…]."
9.2. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat er in 2021 nog een restcapaciteit van 106 woningen was en dat daar in mei van dat jaar 300 woningen aan zijn toegevoegd naar aanleiding van afspraken met regiogemeenten en de provincie Noord-Brabant. Dat er prioriteit wordt gegeven aan de kernen Aarle-Rixtel en Lieshout, betekent volgens de raad niet dat er geen woningen gebouwd mogen worden in de andere kernen. Het oude bedrijfsgebouw op de locatie is niet waardevol en niet geschikt voor omvorming naar woningen. Daarom is een herbestemming een logische invulling.
Verder is door de raad toegelicht dat het realiseren van extra middeldure huurwoningen één van de prioriteiten is van de Woonvisie. Dit is zo om de woningmarkt toegankelijk te maken voor mensen die enerzijds niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning en anderzijds niet voldoende hypotheek kunnen krijgen om een woning te kopen. Overigens is de voorgeschreven percentuele verhouding tussen huur- en koopwoningen juist bedoeld om te voorkomen dat er geen of te weinig huurwoningen worden gerealiseerd. Omdat de ontwikkeling alleen voorziet in huurwoningen, is die verhouding niet aan de orde.
De raad heeft daarnaast toegelicht dat hij voor deze locatie geen behoeftepeiling heeft uitgevoerd, omdat het een particulier initiatief betreft waarbij de ontwikkelaar woningen wil realiseren die passen binnen de prioritaire woontypes die genoemd zijn in de Woonvisie. Overigens is het uitvoeren van een behoeftepeiling volgens de raad niet verplicht. Het onderzoek van de ontwikkelaar, waar geïnteresseerden zich gedurende een zevendaagse advertentiecampagne op sociale media konden inschrijven en huur-woonwensen zoals het aantal kamers, gewenst oppervlak en huurprijsrange, konden aangeven, was bedoeld om een beter inzicht te krijgen in de behoefte in de middeldure huurmarkt. Het aantal reacties en de inhoud daarvan hebben voor de ontwikkelaar de doorslag gegeven dat de behoefte in dit marktsegment groot is in Laarbeek.
Tot slot heeft de raad toegelicht dat wél rekening gehouden is met de duurzaamheid en de levensloopbestendigheid van de woningen. Een aantal van de beoogde woningen is namelijk levensloopbestendig tot en met mobiliteitsklasse B+. Dit betekent dat de entree en primaire vertrekken zonder traptreden zijn te betreden en er binnenhuis geen obstakels zijn en voldoende bewegingsruimte is om met een rollator te kunnen manoeuvreren. Daarnaast wordt er voldaan aan de duurzaamheidseisen, waaronder die van het Bouwbesluit.
9.3. In wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet of onvoldoende heeft gemotiveerd dat er behoefte is aan de woningen waar het plan in voorziet. Uit de Woonvisie blijkt dat er een restcapaciteit is van 242 woningen. Door de raad is toegelicht dat er ten tijde van de vaststelling van het plan nog een restcapaciteit van 106 woningen bestond. Met het plan wordt in deze behoefte voorzien. Wat betreft de kwalitatieve behoefte overweegt de Afdeling dat uit de Woonvisie blijkt dat er prioriteit wordt gegeven aan de realisatie van middeldure huurwoningen, waar het plan in voorziet. In de Woonvisie is ook toegelicht dat bij nieuwbouwplannen het accent vooral zal liggen op het toevoegen van goedkope koopwoningen en middeldure tot dure huurwoningen. De twee dure huurwoningen en de drie huurhuizen waar het plan in voorziet, passen daarmee ook binnen de Woonvisie. Bovendien heeft de raad toegelicht dat de woningen levensloopbestendig zijn tot en met mobiliteitsklasse B+.
In de overige gronden van [appellant sub 2] ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van strijd met de Woonvisie. Los van het feit dat het hier niet gaat om een pand dat getransformeerd wordt tot woningen, schrijft de Woonvisie niet voor dat alleen waardevolle panden getransformeerd mogen worden tot woningen. De Woonvisie schrijft ook niet voor dat er alleen woningen gerealiseerd mogen worden in Aarle-Rixtel of Lieshout en dat er altijd een behoeftepeiling uitgevoerd moet worden. Ook de omstandigheid dat het plan alleen voorziet in huurwoningen en daardoor niet voldoet aan de verhouding van 30% - 70% tussen huur- en koopwoningen, maakt niet dat er sprake is van strijd met de Woonvisie, aangezien deze verhouding door de raad nagestreefd wordt om te voorkomen dat er te weinig huurwoningen gerealiseerd worden.
Het betoog slaagt niet.
Interim Omgevingsverordening
10. [appellant sub 2] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 3.42 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: de IOV). Daartoe voert hij aan dat de raad ten onrechte heeft nagelaten om te onderbouwen dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en een duurzame stedelijke ontwikkeling is, omdat de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte onvoldoende zijn onderbouwd. Verder kan de ontwikkeling niet worden aangemerkt als een duurzame ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de IOV, omdat het plan geen veilige en gezonde leefomgeving bevordert, gelet op de aspecten geluid, parkeren en verkeer. Ook is er geen aandacht besteed aan de productie of gebruik van duurzame energie. Daarnaast is er geen rekening gehouden met klimaatverandering, aangezien het plan zorgt voor hittestress door de toevoeging van bebouwing en verharding. En er wordt geen invulling gegeven aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit, zo betoogt [appellant sub 2].
10.1. Artikel 3.42 van de IOV luidt:
"Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
[…]."
10.2. De raad heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat in paragraaf 3.3.3 van de plantoelichting is gemotiveerd op welke wijze invulling is gegeven aan de voorwaarden die gelden voor duurzame stedelijke ontwikkeling.
In paragraaf 3.3.3 van de plantoelichting staat dat er voldaan wordt aan alle voorwaarden voor een duurzame stedelijke ontwikkeling, omdat er in hoofdstuk 4 van de plantoelichting is gemotiveerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en in paragrafen 3.3 en 3.2.2. van de plantoelichting is gemotiveerd dat de ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte die past binnen de regionaal gemaakte woningbouw afspraken.
De Afdeling stelt voorop dat de planlocatie in de IOV is aangeduid als "Stedelijk gebied". Omdat het plan voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen binnen "Stedelijk gebied", moet het plan op grond van artikel 3.42, eerste lid, van de IOV een onderbouwing bevatten dat het een duurzame stedelijke ontwikkeling is. Het tweede lid van artikel 3.42 van de IOV bevat een aantal voorwaarden voor een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Door [appellant sub 2] is terecht aangevoerd dat in het plan niet is onderbouwd dat er een optimale invulling wordt gegeven aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie, er rekening is gehouden met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress, en er een optimale invulling wordt gegeven aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit. Daarnaast overweegt de Afdeling dat in hoofdstuk 4 van de plantoelichting onvoldoende zorgvuldig is onderbouwd dat het plan een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving bevordert. In paragraaf 4.2 van de plantoelichting heeft de raad zich namelijk op het standpunt gesteld dat uit het akoestisch onderzoek van Tritium Advies van 9 november 2021 volgt dat er sprake is van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omdat, zoals onder 7.6 is overwogen, er gebreken kleven aan dit akoestisch onderzoek, had de raad dit onderzoek niet kunnen gebruiken ter onderbouwing van het standpunt dat het plan een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving bevordert. Volledigheidshalve merkt de Afdeling op dat de raad, zoals onder 9.3 is overwogen, wel voldoende heeft gemotiveerd dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken.
Gelet op het voorgaande is het plan in strijd met artikel 3.42, eerste en tweede lid, van de IOV, omdat daarin onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Het betoog slaagt.
Structuurvisie
11. [appellant sub 2] betoogt dat het plan in strijd is met de "Structuurvisie Laarbeek 2010 - 2020 | Groei in balans" (hierna: de Structuurvisie). Daartoe voert hij aan dat in paragraaf 5.4 van de Structuurvisie is opgenomen dat de volkshuisvestelijke opgave in Laarbeek onder andere bestaat uit appartementen voor één- of tweepersoonshuishoudens met merendeels een maximaal bvo van 100 m2 en dat zeven woningen waar het plan in voorziet groter zijn dan 100 m2.
11.1. De Afdeling stelt vast dat in paragraaf 5.4 van de Structuurvisie is vermeld dat de woningbouwopgave niet is beperkt tot de daar genoemde toevoegingen. Daarnaast is in die paragraaf toegelicht dat de Structuurvisie niet het document is om de kwalitatieve woningbouwopgave aan een verdiepingsslag te onderwerpen, maar dat er daarvoor aan de hand van een woningbehoefteonderzoek een woonvisie moet worden geschreven. In de omstandigheid dat zeven woningen waar het plan in voorziet groter zijn dan 100 m2, ziet de Afdeling dan ook geen grond voor de vernietiging van het plan.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
12. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het plan onaanvaardbare gevolgen heeft voor de verkeerssituatie. [appellant sub 2] voert aan dat de toename aan verkeersbewegingen als gevolg van het plan en de slagbomen bij de inrit aan de Monseigneur Verhagenstraat en de uitrit aan de Tuinstraat samen zullen leiden tot overlast in de vorm van wachtrijen ter hoogte van zijn woning. Volgens [appellant sub 2] is het daarom wenselijker om het parkeerterrein te ontsluiten via de Bosscheweg.
[appellant sub 1] en anderen voeren verder aan dat het plan leidt tot een onveiligere verkeerssituatie. Zij vrezen dat de toename aan verkeersbewegingen zorgt voor een hogere kans op een verkeersongeluk bij de kruising van de Tuinstraat en de Monseigneur Verhagenstraat. Zij stellen ook dat de beoogde bebouwing het zicht op de wandel- en fietsstroken bij de kruising van de Bosscheweg en de Monseigneur Verhagenstraat vermindert. Daarnaast kunnen de voertuigen die afslaan naar de inrit van het parkeerterrein, en de parkerende auto’s zorgen voor gevaarlijke situaties op de weg, de wandelstroken en het parkeerterrein zelf. Een uitrit aan de Tuinstraat is bovendien niet wenselijk, omdat het zicht bij het uitrijden beperkt is en er kans op verkeersopstoppingen ontstaat door tegemoetkomende, afslaande en geparkeerde voertuigen. De ontsluiting van het parkeerterrein via de Bosscheweg zorgt daarom niet alleen voor minder hinder voor omwonenden, maar ook voor een veiligere verkeerssituatie, zo stellen [appellant sub 1] en anderen.
12.1. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat er is overwogen om het verkeer via de Bosscheweg te ontsluiten. Dit alternatief bleek echter onwenselijk te zijn, omdat een in- en uitrit van het parkeerterrein richting de Bosscheweg via het eigendom van de ontwikkelaar zou moeten lopen. Dit zou tot gevolg hebben dat de twee voorsorteerstroken dichtbij de kruising op de Monseigneur Verhagenstraat onderbroken moeten worden. Daarnaast heeft de raad tijdens de zitting toegelicht dat er gekeken is naar de mogelijkheid om het parkeerterrein te ontsluiten op de Bosscheweg door middel van een uitrit naast de zorgwoningen aan de Bosscheweg 6A tot en met 6D. De zorgverlener, ORO, heeft bij het bespreken van deze mogelijkheid echter aangegeven dat dit alternatief niet wenselijk is, omdat het gebruik van de uitrit zorgt voor te veel prikkels voor de bewoners van de zorgwoningen. Een andere mogelijkheid die is onderzocht, is het verplaatsen van het nutsgebouw aan de Bosscheweg 8, zodat er achter het beoogde appartementencomplex een uitrit gerealiseerd kon worden. Gelet op het grote aantal werkzaamheden dat nodig is om het nutsgebouw te verplaatsen, is dit volgens de raad ook geen geschikt alternatief.
De raad erkent in het verweerschrift dat de inrit aan de Monseigneur Verhagenstraat in de spitsuren voor opstopping kan zorgen, maar licht daarbij toe dat de voormalige in- en uitrit van het bedrijfsperceel ook al aan de Monseigneur Verhagenstraat was gelegen. Bovendien waren deze in- en uitrit dichterbij de kruising met de Bosscheweg gesitueerd dan de beoogde inrit. Volgens de raad zou een extra inrit de verkeersveiligheid op de Monseigneur Verhagenstraat ook ten goede komen, omdat uit ervaring in de praktijk blijkt dat een inrit de verkeerssnelheid verlaagt in een gebied met een maximale snelheid van 30 km/u. Een extra uitrit aan de Monseigneur Verhagenstraat zou daarentegen zorgen voor een nieuwe gelijkwaardige kruising en de doorstroming niet bevorderen. Dit wordt met een uitrit aan de Tuinstraat voorkomen. Bij die uitrit kan er ook gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur en de bestaande gelijkwaardige kruising om de Monseigneur Verhagenstraat op te rijden. Verder heeft de raad toegelicht dat, hoewel de exacte locatie van de slagbomen een uitvoeringsaspect is, de ontwikkelaar besloten heeft om de slagboom dichtbij de inrit aan de Monseigneur Verhagenstraat te plaatsen. Daarbij is rekening gehouden met een opstelplaats voor het wachten voor de slagboom, zodat blokkades op de Monseigneur Verhagenstraat voorkomen worden.
Over de verkeersveiligheid heeft de raad toegelicht dat de Monseigneur Verhagenstraat in 2018 is gewijzigd, waarbij de kruising met de Tuinstraat gelijkvloers is vormgegeven en geaccentueerd is door een zogenoemde punaise. Deze bolvormige verhoging verhoogt de aandacht van verkeersdeelnemers en verlaagt de verkeerssnelheid. De kruisingen met de Parallelweg en de Brakenstraat zijn hetzelfde vormgegeven. Het streven is om zoveel mogelijk vergelijkbare kruisingen te hebben om het voor weggebruikers duidelijk en herkenbaar te maken. De uitrit van het parkeerterrein zal hiermee in lijn worden vormgegeven. Dat betekent een gelijkwaardige kruising die geaccentueerd is met een punaise. De verkeersdeskundige van de gemeente heeft de toekomstige situatie bestudeerd. Er zijn geen noemenswaardige complicaties die niet opgelost kunnen worden. Ten behoeve van de doorstroming op de Tuinstraat wordt door de raad bekeken of er bij de bewoners van de Tuinstraat draagvlak is voor een gedeeltelijk parkeerverbod aan de Tuinstraat. Verder is er gebruik gemaakt van een zogenaamde uitzichtsdriehoek om te bezien of er voldoende zicht blijft op de kruising van de Monseigneur Verhagenstraat en de Bosscheweg. Dit is het driehoekige gebied tussen twee takken van een kruispunt, waarin zich geen objecten mogen bevinden die de bestuurder het uitzicht op de kruisende weg ontnemen. Omdat op beide wegen een maximale snelheid van 30 km/u geldt, moet een automobilist op 30 m van het hart van het kruispunt zicht hebben op 30 m weglengte van de te kruisen weg. Aangezien het plangebied buiten deze uitzichtsdriehoek is gelegen, heeft het plan geen invloed op dit aspect. De gronden die wél binnen de driehoek zijn gelegen, zijn in beheer van de gemeente, zodat zij gevrijwaard blijven van obstakels die het uitzicht belemmeren.
Met betrekking tot de toename van de verkeersbewegingen heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de ontwikkeling niet leidt tot een onaanvaardbare situatie. De Monseigneur Verhagenstraat is ingericht als erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/u. In februari 2019 heeft er ter hoogte van de Bosscheweg en de Brakenstraat een telling plaatsgevonden van het verkeer op de Monseigneur Verhagenstraat. Uit die telling blijkt dat er gemiddeld 3.673 verkeersbewegingen per dag plaatsvinden. Uitgaande van een worstcase scenario zal dit aantal als gevolg van het plan met maximaal 230 verkeersbewegingen per dag toenemen. Ook met deze verhoging past de verkeersintensiteit bij een erftoegangsweg als de Monseigneur Verhagenstraat. Een toename van verkeersbewegingen betekent volgens de raad niet dat de verkeerssituatie onveiliger wordt. Uit de praktijk blijkt dat een toename van verkeer juist zorgt voor een afname van snelheid, zo stelt de raad.
12.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldoende gemotiveerd dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de verkeersbelasting en de verkeersveiligheid. Alleen het feit dat er sprake is van een toename aan verkeersbewegingen, betekent niet dat de verkeerssituatie onveiliger zal worden. De omstandigheid dat er auto’s op de Monseigneur Verhagenstraat zullen afslaan naar de inrit van het parkeerterrein, betekent ook niet dat er verkeersonveilige situaties ontstaan. In wat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor een ander oordeel.
Het betoog slaagt niet.
Stedenbouwkundige inpassing en regeling bouwhoogte
13. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat de beoogde bebouwing passend is in de omgeving. Volgens hen doet de maximale bouwhoogte van 17,5 m afbreuk aan de omgeving, omdat deze bouwhoogte tweeënhalf keer hoger is dan de meeste gebouwen in de omgeving. Daarnaast is de mogelijkheid om een dakhelling van 50o te realiseren volgens [appellant sub 2] ook niet passend is, omdat deze dakvorm niet voorkomt in de directe omgeving van het plangebied. Ter onderbouwing van zijn stelling dat het plan stedenbouwkundig onaanvaardbaar is, heeft [appellant sub 2] de ‘Stedenbouwkundige adviesnotitie Monseigneur Verhagenstraat Beek en Donk’ van RHO adviseurs overgelegd.
[appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen voeren verder aan dat de motivering in de plantoelichting en de "Responsnota Mgr. Verhagenstraat ongenummerd" (hierna: de zienswijzennota) ontoereikend is. Dat de locatie een belangrijke entree als bedoeld in de Structuurvisie is, klopt volgens hen niet. [appellant sub 1] en anderen stellen dat het plangebied geen entree is, omdat de bebouwde kom op een grote afstand van de locatie is gelegen. [appellant sub 2] stelt daarnaast dat de locatie in de Structuurvisie niet is aangewezen als een locatie waar entreeverbetering dient plaats te vinden. Volgens de Structuurvisie moet er juist meer groen worden gerealiseerd aan de Bosscheweg.
Tot slot zijn de regels voor de maximale bouwhoogte volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen ontoereikend. Daarbij wijst [appellant sub 2] erop dat de maximum bouwhoogte weliswaar op de verbeelding is aangepast, maar dat artikel 4.2.1, onder d, van de planregels die op www.ruimtelijkeplannen.nl zijn gepubliceerd niet zijn aangepast. In de analoge versie van het plan was deze planregel daarentegen wel aangepast. Het is volgens hem in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel dat de digitale en analoge versie van de planregels van elkaar verschillen. Verder wijst hij erop dat ten onrechte voor het zuidoostelijke deel van het appartementengebouw geen maximum bouwhoogte is bepaald. Ook dit is volgens hem in strijd met de rechtszekerheid. [appellant sub 1] en anderen wijzen erop dat alleen de maximum bouwhoogte van het appartementengebouw is geregeld. Daarmee is volgens hen niet geborgd dat de andere gebouwdelen niet hoger worden dan is aangegeven.
13.1. In paragraaf 2.3 van de plantoelichting is toegelicht dat het stedenbouwkundige plan is voorgelegd aan het supervisorteam. Volgens de supervisor geeft het plan een interessant antwoord op de verschillende schaalniveaus van de grote bouwvolumes aan de Bosscheweg tot de woningen aan de Monseigneur Verhagenstraat. Met het plan is duidelijk verbinding gezocht met de omliggende bebouwing. De kenmerkende architectuur van het dorp is vertaald in de massa-opbouw, geleding en uitstraling. De grondgebonden woningen vormen door de situering een ensemble en sluiten in schaal en maat aan op de belendende woningen. Het appartementencomplex is pandsgewijs opgebouwd. Het volume wordt benadrukt doordat elk pand verschilt in hoogte en een eigen kap heeft. Het hoogste deel is vijf bouwlagen met een zadelkap, die zowel richting de Bosscheweg als de Monseigneur Verhagenstraat afloopt naar tweeënhalf tot drie lagen met een kap. Door de architect is goed gekeken naar de omgeving en karakteristieke architectuur van Beek en Donk. Daar is een eigentijdse interpretatie aan gegeven. Waar de bebouwing in schaal en maat afwijkt van de dorpse schaal en maat van de Monseigneur Verhagenstraat wordt in architectuur juist verbinding gelegd. Door verfijning in de details, ornamentering en materiaal- en kleurtoepassing die eigen is voor de omgeving, is het complex passend gemaakt op de locatie.
In de zienswijzennota heeft de raad daarnaast toegelicht dat in de Structuurvisie staat dat de entrees tot het dorp aandacht verdienen en stedenbouwkundig gemarkeerd moeten worden. De Structuurvisie verwijst over deze stedenbouwkundige markering door naar ‘Laarbeek, Waterpoort van de Peel (2007)’ (hierna: de visie van 2007). Daar staat onder andere dat de belangrijke entrees een eerste indruk van Laarbeek geven en daarmee deels het visitekaartje van de gemeente bepalen. Ze verdienen daarom meer stedenbouwkundige aandacht.
13.2. De Afdeling stelt voorop dat de raad tijdens de zitting bij de Afdeling heeft erkend dat de regeling over de maatvoeringsaanduidingen ten onrechte niet is hersteld bij het besluit van 9 september 2021. De wijziging van artikel 4.2.1, onder d, van de planregels is abusievelijk niet verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat bij dat besluit is vastgesteld. Dit betekent dat het besluit van 9 september 2021 en het plan, in onderlinge samenhang bezien, in strijd zijn met de rechtszekerheid.
13.3. Over de bouwhoogte overweegt de Afdeling dat het de bedoeling van de raad is om een appartementencomplex te laten realiseren met een pandsgewijze vorm met aflopende bouwhoogtes. Door de raad is tijdens de zitting toegelicht dat de beoogde vorm ervoor zorgt dat de bebouwing stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Maar omdat op grond van het plan een maximale bouwhoogte van 17,5 m geldt voor het bouwvlak, met uitzondering van het zuidoostelijke deel, is de pandsgewijze vorm met aflopende bouwhoogtes niet geborgd met het plan. De stelling van de raad dat deze vorm geborgd is met het maximale aantal woningen, het oppervlak van het bouwvlak en het strenge welstandsbeleid, volgt de Afdeling niet, omdat het op grond van het plan nog steeds mogelijk is om het gehele appartementencomplex te realiseren met een bouwhoogte van 17,5 m.
Verder overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen terecht aanvoeren dat de locatie in de Structuurvisie niet is aangewezen als een locatie waar entreeverbetering moet plaatsvinden. De omstandigheid dat de locatie wél voor entreeverbetering was aangewezen in de visie van 2007, maakt dat niet anders. Bij het opstellen van de Structuurvisie is er namelijk voor gekozen om die locatie, in afwijking van de visie van 2007, niet langer aan te wijzen voor entreeverbetering. De raad heeft zich daarom niet redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de locatie stedenbouwkundig gemarkeerd moet worden, omdat die in de Structuurvisie is aangewezen als een entree.
Het betoog slaagt.
Lichtreflectie en privacy
14. [appellant sub 2] vreest hinder vanwege reflecties van zonlicht op het gebouw en een afbreuk van zijn privacy vanwege inkijk. Omdat volgens [appellant sub 2] in de planregels geen regeling is opgenomen voor het maximum aantal toegestane bouwlagen, is de gemaakte afweging van de raad over de aantasting van de privacy voor omwonenden ontoereikend. De raad gaat uit van twee tot drie bouwlagen met kap, terwijl het ook om vijf bouwlagen kan gaan.
14.1. De raad meent dat er van een onaanvaardbare afbreuk van privacy geen sprake is. De afstand tussen het bouwvlak van het appartementengebouw en de woning van [appellant sub 2] is 49 m en de maximale goothoogte is 15 m. Op die hoogte begint de kap. Om het appartementengebouw te laten aansluiten op de bebouwing aan de Monseigneur Verhagenstraat is het appartementengebouw aan de zijde van de Monseigneur Verhagenstraat nog maar maximaal drie bouwlagen hoog. Verder zijn de hogere delen van het appartementengebouw gedraaid en daarmee georiënteerd op de Monseigneur Verhagenstraat. Vanuit deze delen is er dan ook geen vrij uitzicht in de vorm van ramen of balkons op de tuinen van de bestaande woningen aan de Monseigneur Verhagenstraat. Alleen het oostelijk deel met maximaal drie bouwlagen en kap is georiënteerd naar het oosten. De raad is van mening dat de privacy en het uitzicht van omwonenden in deze stedelijke omgeving niet onaanvaardbaar zullen worden aangetast.
Vanwege de afstand van 49 m acht de raad het niet aannemelijk dat reflectie van licht op het gebouw zal leiden tot onaanvaardbare hinder. Verder meent dat de raad, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2095, dat de gevelbekleding een uitvoeringsaspect is. 14.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het plan zal leiden tot hinder vanwege de reflectie van zonlicht op het appartementengebouw. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het bouwvlak van het appartementengebouw op een afstand van 49 m ligt van de woning van [appellant sub 2] en dat er bebouwing, te weten de woning op het perceel aan de Monseigneur Verhagenstraat 8, aanwezig is tussen het appartementengebouw en de woning van [appellant sub 2]. De Afdeling ziet, gelet op de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en het appartementengebouw en de omstandigheid dat er sprake is van een stedelijke omgeving, ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieven
15. [appellant sub 1] en anderen menen dat een onderzoek naar een andere indeling van het plangebied met minder belasting voor de omgeving gewenst is. Volgens hen had nader onderzocht moeten worden of de woonbestemming ter plaatse van Tuinstraat 2a kon worden gehandhaafd en of onder de appartementen parkeerruimte mogelijk had kunnen worden gemaakt.
15.1. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat er onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid om ondergronds te parkeren. Daaruit is gebleken dat dit financieel niet haalbaar is. Er is toen overgegaan tot het verwerven van Tuinstraat 2a om op dat perceel een parkeerplaats op maaiveldniveau te realiseren. De kavel is in 1991 als inbreidingslocatie ontstaan, waarbij het toegankelijk werd gemaakt door middel van een inrit tussen de woningen aan de Monseigneur Verhagenstraat en de Tuinstraat 2. Met het verwerven van het perceel is het mogelijk om de verkeersstroom van het parkeerterrein te verdelen en niet op één punt terug op de Monseigneur Verhagenstraat te laten rijden. De verdeling is wenselijk vanwege de doorstroming op de Monseigneur Verhagenstraat. Er is ook overwogen om het verkeer via de Bosscheweg te ontsluiten, maar vanwege de aanwezigheid van de Donkse brug en de kruising van de Monseigneur Verhagenstraat en de Bosscheweg en de hogere verkeersintensiteit op de Bosscheweg is dit alternatief volgens de raad onwenselijk.
Tijdens de zitting heeft de raad ook toegelicht dat er gekeken is naar de mogelijkheid om het verkeer te ontsluiten op de Bosscheweg door middel van een uitrit naast de zorgwoningen aan de Bosscheweg 6A tot en met 6D. Deze mogelijkheid is ook met de zorgverlener, ORO, besproken. Volgens de zorgverlener is een uitrit naast de zorgwoningen echter niet wenselijk, omdat het gebruik van de uitrit zal leiden tot veel prikkels voor de bewoners van de zorgwoningen. Daarnaast is ook onderzocht of het mogelijk was om het nutsgebouw aan de Bosscheweg 8 te verplaatsen, zodat er achter het beoogde appartementencomplex een uitrit gerealiseerd kon worden. Dit bleek echter geen reëel alternatief te zijn vanwege het grote aantal werkzaamheden dat benodigd is voor de verplaatsing van het nutsgebouw.
15.2. Gelet op de toelichting van de raad, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar een alternatieve mogelijkheid voor het parkeren en de ontsluiting van het parkeerterrein.
Het betoog slaagt niet.
Bodem
16. [appellant sub 2] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 3.1.1a van het Bro, omdat het bodemonderzoek dat ten grondslag ligt aan het plan ouder is dan twee jaar. Daarnaast voert hij aan dat het advies om een nader onderzoek uit te voeren ten onrechte niet is opgevolgd. Bovendien is in het plan niet gewaarborgd dat de bodem gesaneerd zal worden.
16.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het bodemonderzoek en het nadere bodemonderzoek van SGS Search van 13 april 2018 en 16 mei 2018 nog steeds actueel zijn, omdat de situatie ongewijzigd is gebleven sinds die onderzoeken zijn uitgevoerd. Weliswaar blijkt uit de onderzoeken dat de bodemkwaliteit nog niet voldoet voor de functie wonen, maar volgens de raad zullen er tijdens de sloopwerkzaamheden nadere bodemonderzoeken worden uitgevoerd. De omstandigheid dat de bodemkwaliteit in de bestaande situatie nog niet voldoet voor de functie wonen garandeert bovendien dat de benodigde sanering zal worden uitgevoerd, zo stelt de raad.
16.2. De Afdeling stelt voorop dat de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde plaatsen en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Die procedures staan nu niet ter beoordeling. In het licht daarvan hoeven de besluiten geen gedetailleerd inzicht te bieden in de verontreinigingen als door [appellant sub 2] bedoeld. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet mocht vaststellen, als hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreinigingen aan de uitvoerbaarheid van de plannen in de weg staan.
16.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:437, staat artikel 3.1.1a van het Bro er niet aan in de weg dat onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar aan het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ten grondslag worden gelegd. [appellant sub 2] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan betwijfeld zou moeten worden dat de door hem genoemde onderzoeken zo zijn verouderd of achterhaald of dat na de totstandkoming van de onderzoeken zich zulke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, dat moet worden getwijfeld aan de representativiteit van deze onderzoeken voor de voorziene ontwikkeling en de raad deze onderzoeken dus niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De Afdeling overweegt dat de raad heeft toegelicht dat de bodemonderzoeken nog actueel zijn, omdat de situatie sinds de onderzoeken ongewijzigd is gebleven. Omdat [appellant sub 2] niet heeft geconcretiseerd waarom deze onderzoeken niet aan het plan ten grondslag mochten worden gelegd, kan het betoog niet leiden tot het oordeel dat het plan onzorgvuldig is voorbereid. Verder is de Afdeling niet gebleken dat de verontreinigingen in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het plan. Het betoog slaagt niet.
Beroep tegen het besluit van 18 maart 2021
17. Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 9 september 2021 geen stand houdt. Dit betekent dat het besluit van 18 maart 2021 herleeft, tenzij dat besluit ook wordt vernietigd. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben daarom nog belang bij een beoordeling van hun beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 18 maart 2021.
17.1. De Afdeling stelt vast dat de gebreken die onder 6.3, 7.6, 8.3, 10.2 en 13.3 zijn geconstateerd, ook kleven aan het besluit van 18 maart 2021. De Afdeling ziet daarom grond voor het oordeel dat ook dat besluit moet worden vernietigd, op dezelfde gronden als het besluit van 9 september 2021.
Conclusie
18. Gelet op wat hiervoor onder 6.3, 7.6, 8.3, 10.2, 13.3 en 17.1 is overwogen, zijn de beroepen tegen het besluit van 9 september 2021 en 18 maart 2021 gegrond. Gelet op de verscheidenheid aan gebreken en de aard van die gebreken, ziet de Afdeling aanleiding om die besluiten geheel te vernietigen.
19. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
20. De raad hoeft de proceskosten van [appellant sub 1] en anderen niet te vergoeden.
De raad moet de proceskosten van [appellant sub 2] vergoeden. De verletkosten van [appellant sub 2A] worden vastgesteld op 6 uur. Het uurtarief wordt, gelet op de door hem overgelegde gegevens, vastgesteld op € 19,53. De verletkosten van [appellant sub 2] komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat hij geen partij is bij deze procedure.
Voor zover [appellant sub 2] verzoekt om de vergoeding van de kosten van het inschakelen van een deskundige, overweegt de Afdeling als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:380) komen de kosten van een deskundige op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. In dit geval heeft [appellant sub 2] kosten gemaakt voor het laten opstellen van memo’s door RHO adviseurs. Deze memo’s zijn in opdracht van [appellant sub 2] opgesteld ten behoeve van zijn beroepsgronden over het parkeren en het geluid. Omdat deze beroepsgronden slagen en leiden tot een gegrondverklaring van zijn beroep, zijn het inroepen van de deskundige en de gemaakte kosten redelijk. Dit betekent dat de raad de kosten moet vergoeden. De kosten zelf die door [appellant sub 2] in dit verband zijn opgevoerd, acht de Afdeling ook redelijk.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Laarbeek van 9 september 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Mgr. Verhagenstraat ongenummerd" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van 9 september 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Mgr. Verhagenstraat ongenummerd";
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Laarbeek van 18 maart 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Mgr. Verhagenstraat ongenummerd" gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad van 18 maart 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Mgr. Verhagenstraat ongenummerd";
V. draagt de raad van de gemeente Laarbeek op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II en IV worden verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Laarbeek tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 7.628,18, waarvan € 2.511,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 5.000,00 kosten van deskundigen betreft, te verhogen met de daarover verschuldigde omzetbelasting, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Laarbeek aan [appellant sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, waarbij geldt dat betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Laarbeek aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, waarbij geldt dat betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Meijer
voorzitter
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023
884