202105982/1/A3.
Datum uitspraak: 4 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dordrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 juli 2021 in zaak nr. 20/5291 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2020 heeft het college de aanvraag van [appellant] voor een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 4 september 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D.C. Alblas en M. van Groningen, is verschenen. [appellant] heeft via een videoverbinding deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft een lange tijd problemen gehad met zijn buren. Zijn huurovereenkomst is door de kantonrechter Rotterdam vanwege deze problemen op vordering van woningcorporatie Trivire bij eindvonnis van 4 augustus 2016 wegens wanprestatie van [appellant] ontbonden. In dat eindvonnis heeft de kantonrechter [appellant] ook veroordeeld tot ontruiming, op een termijn van 30 dagen na betekening. [appellant] heeft daarop in kort geding een verbod tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter gevorderd. Die vordering is door de voorzieningenrechter bij de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 11 april 2017 toegewezen, totdat op het door [appellant] ingestelde hoger beroep is beslist.
Vanwege het risico op dakloosheid na de ontruiming van zijn woning heeft [appellant] hangende dit hoger beroep een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring in verband met psychische/sociale problemen.
Bij arrest van 31 maart 2020 heeft het gerechtshof Den Haag geoordeeld dat [appellant] in ernstige mate tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en de ontbinding van de huurovereenkomst door Trivire daarom gerechtvaardigd is. Het gerechtshof heeft daarmee het eindvonnis van de kantonrechter van 4 augustus 2016 bekrachtigd. Op 10 september 2020 is de woning van [appellant] ontruimd. [appellant] is op 18 december 2020 door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard in zijn tegen het arrest van het gerechtshof gerichte cassatieberoep.
2. Het college heeft de aanvraag op 8 juni 2020 afgewezen omdat de aanleiding om voorrang bij woningtoewijzing te vragen door eigen handelen is veroorzaakt en voorzienbaar was. Het college heeft ook geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen. Daarbij heeft het college verwezen naar het vonnis in de procedure over de huurbeëindiging waarin was bepaald dat [appellant] in ernstige mate tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit die huurovereenkomst en de ontbinding van de huurovereenkomst daarom gerechtvaardigd is.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op grond van het arrest van het gerechtshof van 31 maart 2020 de conclusie heeft mogen trekken dat de na de ontruiming ontstane huisvestingssituatie door het handelen van [appellant] zelf is veroorzaakt. Daar heeft het college bij mogen betrekken dat aan [appellant] een andere woonruimte is aangeboden en hij deze niet heeft geaccepteerd. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college terecht geen aanleiding heeft gezien om de hardheidsclausule toe te passen. De situatie van [appellant] onderscheidt zich niet zodanig van andere mensen in de regio die in een moeilijke situatie verkeren, dat het college met voorrang op die anderen een urgentieverklaring had moeten verlenen. Als laatste heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat [appellant] in zijn verdediging is geschaad door de late indiening van het verweerschrift door het college. Hij heeft kennisgenomen van het verweerschrift en heeft hier nog schriftelijk op kunnen reageren.
Belang bij hoger beroep
4. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [appellant] inmiddels in een huurwoning woont en een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan. Daarmee vervalt het belang bij de beoordeling van het hoger beroep voor zover het gaat over het krijgen van een urgentieverklaring. De gronden in hoger beroep raken aan de rechtmatigheid van het besluit op bezwaar. [appellant] voert aan dat het besluit onrechtmatig is en dat hij recht heeft op schadevergoeding vanwege de gemaakte verhuis-, opslag-, proces- en nakosten. Hij verzoekt ook om immateriële schadevergoeding voor de stress, ongemakken en gezondheidsrisico’s. Hiermee heeft hij tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij door de besluitvorming van het college schade heeft geleden. Daarin is voldoende belang gelegen bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep.
Wettelijk kader
5. De wettelijke regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling van het hoger beroep
6. [appellant] betoogt dat de aangevallen uitspraak niet in het openbaar is uitgesproken en dat dit een schending is van artikel 8:78 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bij brief van 18 juni 2021 heeft [appellant] de rechtbank meegedeeld dat zijn voorkeur uitgaat naar een schriftelijke voortzetting van de procedure. Bij brief van 28 juli 2021 heeft de rechtbank aan [appellant] laten weten dat uitspraak is gedaan en is hem een kopie van de uitspraak gestuurd. Uit de enkele stelling van [appellant] dat hij niet is uitgenodigd voor het openbaar uitspreken van de aangevallen uitspraak, kan de Afdeling niet afleiden dat de aangevallen uitspraak niet in het openbaar is uitgesproken. In de uitspraak zelf staat dat de uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2021. Wat [appellant] heeft aangevoerd vormt geen reden aan de juistheid hiervan te twijfelen.
Het betoog slaagt niet.
7. [appellant] betoogt verder dat het college zijn verweerschrift bij de rechtbank te laat heeft ingediend en dat hij geen termijn heeft gekregen om op dat verweerschrift te reageren. Ook is hem niet bericht dat binnen zes weken na sluiting van het onderzoek uitspraak zal worden gedaan.
[appellant] heeft zijn beroepschrift ingediend op 13 oktober 2020. Het college heeft zijn verweerschrift ingediend op 14 juni 2021. Dit is buiten de in artikel 8:42 van de Awb gestelde termijn. Deze termijn betreft echter, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1621, een termijn van orde. Dat houdt in dat in de wet aan overschrijding van deze termijn geen consequenties zijn verbonden. Dit is anders bij de termijn voor het instellen van beroep. Anders dan [appellant] betoogt is het de wetgever die de keuze heeft gemaakt aan welke termijnen gevolgen worden verbonden en welke gevolgen dat zijn. Op 18 juni 2021 en 25 juni 2021 heeft [appellant] brieven gestuurd over onder meer het verweerschrift maar heeft er inhoudelijk niet op gereageerd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] inhoudelijk op het verweerschrift heeft kunnen reageren en dus niet in zijn verdediging is geschaad. In artikel 8:66 van de Awb staat dat de bestuursrechter in beginsel binnen zes weken na de sluiting van het onderzoek schriftelijk uitspraak doet. Van de verlenging van deze termijn wordt mededeling gedaan. Er is geen wettelijke bepaling waaruit volgt dat [appellant] bericht moest worden dat binnen zes weken na sluiting van het onderzoek uitspraak zou worden gedaan. Deze termijn volgt rechtstreeks uit de wet.
Het betoog slaagt niet.
8. [appellant] voert aan dat de rechtbank in haar uitspraak de dreigende ontruiming van zijn woning en zijn gezondheid ten onrechte niet als reden voor de aanvraag heeft genoemd, terwijl hij dat wel had gedaan. Verder voert hij aan dat het college en de rechtbank zich niet mochten baseren op het arrest van het gerechtshof van 31 maart 2020 omdat dat arrest is gebaseerd op onjuiste feiten.
Uit de stukken blijkt dat [appellant] in de aanvraag als reden voor de aanvraag de optie psychische/sociale problemen heeft aangekruist. De Afdeling begrijpt dat de rechtbank dit daarom zo in de eerste overweging van haar uitspraak heeft opgenomen. In haar oordeel heeft de rechtbank echter de ontruiming en de medische situatie meegewogen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van klassenjustitie. De Afdeling ziet verder geen reden om onjuist te achten dat de rechtbank zich heeft gebaseerd op het arrest van het gerechtshof van 31 maart 2020. Het is niet aan de rechtbank om tot een volledige inhoudelijke beoordeling van deze uitspraak over te gaan. Ook het college mocht bij de toetsing van de aanvraag om een urgentieverklaring uitgaan van het vonnis van de kantonrechter en later het arrest van het gerechtshof.
Het betoog slaagt niet.
9. [appellant] voert ook aan dat het college ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast.
De Afdeling is van oordeel dat het college zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de afwijzing van de aanvraag niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Zoals de rechtbank heeft overwogen, is het niet onredelijk de hardheidsclausule alleen in zeer uitzonderlijke gevallen toe te passen omdat er veel woningzoekenden in de regio Drechtsteden zijn. De situatie van [appellant] onderscheidt zich niet zodanig van die van andere woningzoekenden in de regio die in een moeilijke situatie verkeren, dat het college aan [appellant] met voorrang boven de andere woningzoekenden een urgentieverklaring had moeten verlenen. Dit heeft de rechtbank terecht overwogen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Afdeling zal het verzoek om schadevergoeding afwijzen. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2023
176-990
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Huisvestingsverordening gemeente Dordrecht 2019
Artikel 2.1.2
1. Het college van burgemeester en wethouders kan een voorrangsverklaring verlenen op grond waarvan een woningzoekende met een ernstig huisvestingsprobleem met voorrang in aanmerking komt voor de toewijzing van een woonruimte.
[…]
Artikel 2.1.5
De aanvraag om een voorrangsverklaring wordt geweigerd in de volgende gevallen:
[…]
b. De aanleiding om voorrang bij de woningtoewijzing te vragen, is door eigen handelen veroorzaakt en was voorzienbaar. Uitzonderingen kunnen worden gemaakt in situaties waarin sprake is van een verstandelijke stoornis of beperking.
[…]
Artikel 5.3
Het college van burgemeester en wethouders beslist naar eigen, redelijk oordeel in gevallen waarin deze verordening niet voorziet en in gevallen waarin de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:42
https://wetten.overheid.nl/BWBR0005537/2022-08-021. Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.
[…]
Artikel 8:66
1. Tenzij mondeling uitspraak wordt gedaan, doet de bestuursrechter binnen zes weken na de sluiting van het onderzoek schriftelijk uitspraak.
2. In bijzondere omstandigheden kan de bestuursrechter deze termijn met ten hoogste zes weken verlengen.
3. Van deze verlenging wordt aan partijen mededeling gedaan.
Artikel 8:78
De uitspraak geschiedt in het openbaar.