202107922/1/R4
Datum uitspraak: 28 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Oosterbeek, gemeente Renkum,
2. Stichting Burgerinitiatief ter bevordering van het behoud van flora en fauna en woongeluk in de buurt Dreyeroord in Oosterbeek (hierna: Stichting en anderen), gevestigd te Oosterbeek, gemeente Renkum, en anderen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Renkum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Nico Bovenweg 44, 2021" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en de Stichting en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], de Stichting en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2022, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. A.T. Onbelet, rechtsbijstandsverlener, de Stichting en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, bijgestaan door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, vergezeld door drs. A.S. Kampkuiper, zijn verschenen. Voorts is ter zitting TopVen Vastgoed Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B] vergezeld door ing. J.L.A. Sips, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 55 nieuwe woningen op het perceel aan de Nico Bovenweg 44 (hierna: het perceel). Aangezien het realiseren van woningen onder het bestemmingsplan "Oosterbeek-Noord 2014" (hierna: het voorheen geldende bestemmingsplan) niet mogelijk was omdat binnen het plangebied de bestemming "Maatschappelijk - Zorginstelling" gold, is een planologische aanpassing nodig om woningen te realiseren binnen het plangebied. Met dit bestemmingsplan zullen, na de sloop van de bestaande bebouwing, woningen gerealiseerd kunnen worden. Bij besluit van 28 april 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oosterbeek een omgevingsvergunning verleend aan de initiatiefnemer TopVen Vastgoed Ontwikkeling B.V. (hierna: TopVen) voor de bouw van 52 woningen.
3. Het plangebied grenst onder meer aan het perceel van [appellant sub 1], die aan de [locatie] woont. De Stichting heeft als doel het bevorderen van het behoud van flora, fauna en woongeluk in de buurt Dreyeroord in Oosterbeek. [appellant sub 1] en de Stichting en anderen kunnen zich niet verenigen met het bestemmingsplan. Zij vrezen onder meer voor aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Ingetrokken beroepsgrond
4. De Stichting en anderen hebben in hun nadere stuk de beroepsgrond over artikel 3.2.2 en artikel 3.4.3, aanhef en onder a, van de planregels ingetrokken.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Stikstofdepositie
6. De Stichting en anderen en [appellant sub 1] betogen dat het onderzoek naar de gevolgen van het plan wat betreft stikstofdepositie onjuist en onvoldoende is. Het plan is daarom in strijd met artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) vastgesteld. [appellant sub 1] en de Stichting en anderen wijzen in dit kader op het door hen ingebrachte rapport "Beoordeling stikstofberekening Nico Bovenweg 44 te Oosterbeek" van Vos ecologisch onderzoek van 3 juni 2022 (hierna: het rapport Vos) waaruit blijkt dat sprake is van gebreken in de uitgevoerde voortoets zodat niet kan worden uitgesloten dat er significante effecten optreden voor het direct aan het plangebied grenzende Natura 2000-gebied de Veluwe. Gelet hierop stellen de Stichting en anderen en [appellant sub 1] dat ten onrechte geen passende beoordeling is verricht. Volgens de Stichting en anderen en [appellant sub 1] is bij het onderzoek naar stikstofdepositie uitgegaan van een onjuiste referentiesituatie omdat is uitgegaan van een hogere bestaande stikstofdepositie dan in werkelijkheid het geval is. Zo stellen de Stichting en anderen dat de referentiesituatie die is gebruikt in het kader van de voortoets niet klopt omdat uit het rapport Vos blijkt dat de uitstoothoogte ongeveer 11 meter was en niet 1 meter, waar in de voortoets vanuit is gegaan. Ook klopt de referentiesituatie voor wat betreft het aantal verkeersbewegingen volgens de Stichting en anderen niet. Het aantal van 58 verkeersbewegingen is te hoog en niet in overeenstemming met de feitelijke situatie voorafgaand aan de planvaststelling. Er kwamen namelijk geen behandelaars of specialisten langs het pand en de bewoners hadden geen auto’s.
Daarnaast stellen de Stichting en anderen dat de toekomstige verkeersbewegingen binnen het plangebied ten onrechte niet zijn meegenomen in het onderzoek. In de toekomstige planologische situatie zal er sprake zijn van veel manoeuvreerwerk om in en uit een parkeerplaats te komen en dit ziet men niet terug in de AERIUS-berekeningen.
Ook stellen de Stichting en anderen dat in de voortoets rekening is gehouden met de gefaseerde bouw van woningen, terwijl in de planregeling geen faseringsregeling is opgenomen.
Tot slot zal de planologische ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt volgens de Stichting en anderen voor 2025 zijn gerealiseerd, en is hiermee ten onrechte geen rekening gehouden.
6.1. Uit artikel 2.8 van de Wnb, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van die wet, volgt dat een passende beoordeling moet worden gemaakt als een plan significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Dat is het geval als een plan voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen die ten opzichte van de referentiesituatie significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied. Onder referentiesituatie wordt de feitelijke, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan verstaan.
Als een plan ten opzichte van de referentiesituatie leidt tot een toename van de stikstofdepositie op reeds overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, dan dienen de gevolgen van die toename voor de vaststelling van het plan te worden onderzocht. Als daaruit volgt dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten (de voortoets), dient een passende beoordeling te worden gemaakt. Het plan kan in dat geval worden vastgesteld zodra en nadat de raad uit de aldus gemaakte passende beoordeling de zekerheid heeft verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten (zie onder meer de uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:212). 6.2. Voor zover de Stichting en anderen en [appellant sub 1] betogen dat bij het maken van de passende beoordeling is uitgegaan van een onjuiste referentiesituatie omdat het jaar voorafgaand aan de planvaststelling het gebouw in het plangebied leeg stond, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de "Voortoets Natura 2000, Oosterbeek, Nico Bovenweg" van SAB van 12 november 2020 (hierna: de voortoets) volgt dat ten tijde van het opstellen daarvan een zorginstelling was gevestigd in het plangebied, die planologisch was toegestaan. Dit was ten tijde van het opstellen van de voortoets de feitelijke, planologisch legale situatie. Het bestemmingsplan is vervolgens vastgesteld op 29 september 2021. Het is de Afdeling niet gebleken dat in de periode tussen het uitvoeren van de voortoets en het vaststellen van het bestemmingsplan andere stikstof veroorzakende activiteiten zijn ontplooid in het plangebied. Dat in de voortoets is uitgegaan van een uitstoothoogte van 1 meter, terwijl de hoogte van de schoorsteen van de zorginstelling 11 meter bedraagt, maakt ook niet dat van een onjuiste referentiesituatie is uitgegaan. Ter zitting heeft de raad onderbouwd dat 11 meter de standaard dimensionering is van een schoorsteen en dat deze standaard dimensionering niet tot een toename van stikstofuitstoot leidt. De Afdeling stelt vast dat de Stichting en anderen en [appellant sub 1] hier niets tegen in hebben gebracht. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad ook in zoverre is uitgegaan van een juiste referentiesituatie.
6.3. De raad stelt zich op het standpunt dat uit de voortoets volgt dat het plan geen significante negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden, zodat geen passende beoordeling hoefde te worden opgesteld. Voor wat betreft het gasverbruik stelt de raad, onder verwijzing naar de aanvullende memo "Input verweerschrift" van SAB van 18 februari 2022, zich op het standpunt dat de stikstofuitstoot vóór de vaststelling van het plan significant hoger was dan deze zal zijn na de realisering van de gasloze nieuwbouwwoningen op grond van het bestemmingsplan. De berekeningen en de nader op de zitting door de raad gegeven toelichting over het gasverbruik zijn door de Stichting en anderen en [appellant sub 1] niet langer betwist, zodat de Afdeling uit gaat van de juistheid van de berekening.
6.4. Op de zitting heeft de raad desgevraagd nader toegelicht dat het aantal van 58 verkeersbewegingen in de referentiesituatie, genoemd in de voortoets, inderdaad te hoog is en dat van 41 moet worden uitgegaan. Dat heeft echter geen invloed op de uitkomst van de voortoets nu vooral het gasverbuik in de referentiesituatie in aanzienlijke mate bijdroeg aan de stikstofdepositie, terwijl de nieuwbouwwoningen niet zullen zijn aangesloten op het gasnet. Ook volgt de Afdeling het standpunt van de Stichting en anderen en [appellant sub 1] niet dat het aantal toekomstige verkeersbewegingen binnen het plangebied ten onrechte niet zou zijn meegenomen. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit de aanvullende memo van SAB en uit de AERIUS-berekening wel degelijk dat ook rekening is gehouden met de toekomstige verkeerssituatie binnen het plangebied. Gelet hierop ziet de Afdeling geen reden om aan de uitkomst van dit onderzoek te twijfelen door de gestelde problemen met het manoeuvreren van auto’s binnen het plangebied.
6.5. Ten aanzien van wat de Stichting en anderen aanvoeren over de fasering overweegt de Afdeling als volgt. Uit de voortoets volgt dat is uitgegaan van verschillende deposities in de verschillende fases van het project. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat van fasering is uitgegaan omdat het gelet op de omvang van het project, niet aannemelijk is dat in één jaar én sloopactiviteiten én bouwwerkzaamheden tegelijkertijd zullen plaatsvinden. De bouwlogistiek en de planopzet dwingen tot een fasegewijze realisering van de voorziene functies in het plangebied. Gelet hierop ziet de Afdeling geen reden om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de berekeningen zoals deze volgen uit de voortoets. De omstandigheid dat de woningen in fases gerealiseerd zullen worden is naar het oordeel van de Afdeling, mede gelet op de omvang en de aard van het project, een reële aanname. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de volledigheid van de berekening en de daaruit getrokken conclusie dat het bestemmingsplan geen significante gevolgen zal hebben voor het Natura 2000-gebied "Veluwe".
De betogen slagen niet.
Stedenbouwkundige inpassing
7. De Stichting en anderen en [appellant sub 1] betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen die het bestemmingsplan zal hebben voor de beeldkwaliteit in het plangebied en de omliggende omgeving. Zij wijzen er met nadruk op dat onvoldoende rekening is gehouden met de hoogteverschillen in en rond het plangebied. Zij hebben een en ander toegelicht met een 3D-presentatie, waaruit volgens hen blijkt dat de ruimtelijke impact groot zal zijn omdat nu sprake is van een groene omgeving, en de nieuwe planologische situatie zal leiden tot meer steen waardoor de bouwwerken massief zullen uitvallen ten opzichte van de omgeving. Volgens de Stichting en anderen en [appellant sub 1] is door de raad in de plantoelichting en de bijlagen bij de toelichting ten onrechte nergens een impressie gegeven van het plan in relatie tot de hoogteverschillen, zodat de stedenbouwkundige inpassing van de toekomstige woningen niet voldoende is onderzocht en onderbouwd. Tot slot stellen de Stichting en anderen en [appellant sub 1] dat het plangebied te vol is ingedeeld. In dit kader wijzen zij op het aantal parkeerplaatsen dat binnen het kleine plangebied is ingepast. Volgens de Stichting en anderen en [appellant sub 1] heeft de raad gelet hierop onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat het bestemmingsplan de beeldkwaliteit ten goede zal komen.
7.1. De raad heeft toegelicht dat in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de hoogteverschillen in en rond het plangebied en dat de woningbouw die het bestemmingsplan mogelijk maakt stedenbouwkundig passend en daarmee in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft verwezen naar pagina 19 van het op 26 januari 2022 door de raad vastgestelde beeldkwaliteitsplan ‘Nico Bovenweg 44 te Oosterbeek’ waarin de profielen A - G met daarin de doorsnedes en hoogteverschillen van de nieuwbouw zijn afgebeeld. In dit kader heeft de raad ter zitting verder toegelicht dat wel degelijk rekening is gehouden met de hoogteverschillen in het plangebied. Zo heeft de raad gewezen op het waterhuishoudkundig plan van Geofoxx van 5 februari 2020 waaruit blijkt dat de hoogteverschillen met name aan de zuidwestelijke kant van het plangebied aanwezig zijn. De raad heeft toegelicht dat hij gelet op de aldaar aanwezige hoogteverschillen de verschillende typen woningen heeft ingepast binnen het plangebied. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat het groene karakter van het plangebied zoveel mogelijk behouden blijft. In dit kader heeft de raad toegelicht dat binnen het plangebied een groene verbinding zal worden gerealiseerd en dat de randen van het plangebied een groen en bosrijk karakter krijgen. Gelet op de hierboven weergegeven toelichting van de raad is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend is in de omgeving. Dat de raad na afweging van alle belangen, waarbij onder meer rekening is gehouden met stedenbouwkundige aspecten, de hoeveelheid steen die de bouw van de toekomstige woningen met zich zal brengen en de hoeveelheid parkeerplekken binnen het plangebied, een andere keuze heeft gemaakt dan wat overeenkomt met de wens van de Stichting en anderen en [appellant sub 1], valt binnen de beleidsruimte die de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan toekomt.
Het betoog slaagt niet.
Strijd met het Groenstructuurplan
8. De Stichting en anderen en [appellant sub 1] betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met het "Groenstructuurplan 2017-2027" en de daarin vastgelegde beleidsregels 1 en 2 (hierna: het Groenstructuurplan). Volgens de Stichting en anderen en [appellant sub 1] leidt het bestemmingsplan tot een ongeoorloofde aantasting van het huidige groen binnen het plangebied. In dit kader voeren de Stichting en anderen en [appellant sub 1] aan dat het bestemmingsplan in strijd is met het Groenstructuurplan omdat met name het noordelijke deel van het plangebied behoort tot de hoofdgroenstructuur en uit het Groenstructuurplan volgt, dat bij de gebieden die zijn aangeduid als hoofdgroenstructuur, aantasting van de groen- en bomenstructuur alleen geoorloofd is als dat onvermijdelijk is. Volgens de Stichting en anderen heeft de raad onvoldoende onderzocht of er ook buiten de hoofdgroenstructuur voldoende ruimte was om aan de vraag naar woningen te kunnen voldoen. De Stichting en anderen stellen dat het goed mogelijk is om het bouwplan te realiseren binnen de bestemming "Maatschappelijk-Zorginstelling" van het voorheen geldende plan, zodat een aantasting van de bestaande groen- en bomenstructuur niet onvermijdelijk is om de woningen te kunnen realiseren. Daarbij voeren de Stichting en anderen bovendien aan dat de woningen goed binnen de bestaande bouwvlakken gebouwd kunnen worden. Bovendien volgt uit beleidsregel 2 dat als aantasting onvermijdelijk is, een voorstel moet worden gedaan voor compensatie. Volgens de Stichting en anderen is van compensatie geen sprake, omdat per saldo een aanzienlijke oppervlakte aan waardevol groen verdwijnt en het herplanten van nieuwe bomen niet leidt tot het realiseren van nieuw areaal groen en natuur ter compensatie van het areaal dat verloren gaat. Daarnaast stellen de Stichting en anderen dat van compensatie geen sprake is omdat tegenover de kap van 202 bomen, de aanplant staat van slechts 67 bomen. De Stichting en anderen voeren verder aan dat de kwaliteitsvolle inrichting van het groen onder het bestemmingsplan zonder veel betekenis zal zijn, omdat het groen in het plangebied voorheen gelaagd was en zich kenmerkte door een grote biodiversiteit en dit verloren zal gaan met de realisering van het bouwplan binnen het plangebied. Volgens de Stichting en anderen is het bestemmingsplan bovendien in strijd met het Groenstructuurplan omdat het bestemmingsplan tot gevolg heeft dat nog slechts aan de randen van het plangebied groen aanwezig zal zijn en een verder geïsoleerd stuk in het midden, waarbij de overlevingskans van de bomen en resterende natuurwaarden veel kleiner is dan in de huidige situatie.
8.1. De raad stelt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het Groenstructuurplan. Volgens de raad is het Groenstructuurplan niet alleen gericht op de hoofdgroenstructuur, maar op al het aanwezige openbare groen in de omgeving van de gemeente Renkum. De raad heeft ter zitting toegelicht dat door de te bouwen woningen aantasting van enig groen binnen het plangebied onvermijdelijk is. Dat verlies aan groen zal echter in lijn met het Groenstructuurplan binnen het bestemmingsplan worden gecompenseerd. Binnen het oostelijke en westelijke deel van het plan is een strook voorzien met bomen. Daarnaast hebben de gronden achter de achtertuinen van de geplande grondgebonden woningen de bestemming "Bos" of de functieaanduiding "groen" gekregen. Ook zijn er twee groengebieden in het noordwestelijke en noordoostelijke deel in het bestemmingsplan voorzien en zullen er kleinere groenstroken met onder andere laagstruikgewas in het centrale deel van het plangebied komen.
8.2. Het Groenstructuurplan geeft richtlijnen voor het behoud en de ontwikkeling van groenstructuren bij onder andere nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Renkum. Het daarin vastgelegde beleid is sturend en richtinggevend voor het bestuurlijk handelen.
8.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad het Groenstructuurplan bij de vaststelling van het bestemmingsplan toegepast en in zijn belangenafweging aan het belang bij woningbouw zwaarder gewicht mogen toekennen. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling enige aantasting van het aanwezige groen onvermijdelijk kunnen achten, mede gelet op de algemene behoefte aan woningen. Gelet daarop heeft de raad een redelijke toepassing gegeven aan het vastgelegde beleid.
Het betoog slaagt niet.
Aantasting groen
9. [appellant sub 1] en de Stichting en anderen betogen dat het bestemmingsplan meer in het algemeen in strijd is met de norm van een goede ruimtelijke ordening. [appellant sub 1] noemt in dit kader dat sprake zal zijn van een aantasting van haar woon- en leefklimaat doordat groen in haar omgeving zal verdwijnen als gevolg van het bestemmingsplan. Daardoor zal na het realiseren van de geplande woningen zeker geen 20 meter groen meer aanwezig zijn, aldus [appellant sub 1]. De Stichting en anderen stellen, onder verwijzing naar het door hen ingebrachte onderzoek "Beoordeling van de impact van de nieuwbouwplannen aan Nico Bovenweg 44 te Oosterbeek op bomen en natuurwaarden" van BoomOntzorging.com uit januari 2022, op de omstandigheid dat doordat bomen gekapt zullen worden, de windbelasting op de bestaande bomen in tuinen van bestaande woningen zal toenemen waardoor windworp en stambreuk de resterende bomen kunnen aantasten. In de praktijk zullen dus meer bomen verdwijnen.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat tussen het perceel van [appellant sub 1] en de achterzijde van de beoogde woonpercelen gekozen is voor een ruim opgezette bestemming "Bos". Daarnaast stelt de raad dat de bestaande boskwaliteit juist beter gewaarborgd zal worden dan in het voorheen geldende bestemmingsplan het geval was omdat nu een bestemming "Bos" binnen het plangebied zal komen, terwijl daar onder het vorige bestemmingsplan een maatschappelijke bestemming gold, zonder beschermende bepalingen voor het aanwezige groen.
9.2. Vaststaat dat [appellant sub 1] op dit moment uitkijkt op een strook grond met bomen en struiken. Daar gold onder het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Maatschappelijk - Zorginstelling" zonder een bestemming "Bos" dan wel "Groen". Vaststaat ook dat het bestemmingsplan zal leiden tot een verandering van het landschap in en rond het plangebied.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad een zwaarder gewicht mogen toekennen aan het belang om te kunnen voldoen aan de woningbehoefte dan aan het belang bij het ongewijzigde behoud van het landschap en het daarop aanwezige groen. Hierbij neemt de Afdeling mede in ogenschouw dat in het algemeen de behoefte aan woningen groot is. Daarbij merkt de Afdeling ook op dat, in tegenstelling tot het vorige bestemmingsplan, het nieuwe bestemmingsplan in verschillende groenbestemmingen voorziet, middels de bestemming "Bos", de bestemming "Groen" en de functieaanduiding "groen". In dat kader is onder meer tussen het perceel van [appellant sub 1] en de bestemming "Wonen" een strook grond met een breedte van 20 meter en een lengte van 60 meter met de bestemming "Bos" toegekend en is daar feitelijk ook een groene invulling aanwezig.
Het betoog slaagt niet.
Aantasting privacy
10. [appellant sub 1] betoogt dat het bestemmingsplan ook in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat zij woonachtig is in het "dal" en als gevolg van de te kappen bomen vanuit de woningen en tuinen in het plangebied meer inkijk zal ontstaan in haar woning en in haar tuin. Hierdoor zal haar woongenot onevenredig worden aangetast.
10.1. De afstand tussen de perceelsgrens van [appellant sub 1] en het dichtstbijzijnde bouwvlak binnen de bestemming "Wonen" bedraagt ongeveer 26 meter. Daartussen bevindt zich de strook grond met de bestemming "Bos". Op de zitting is, mede gelet op het waterhuishoudkundig plan van Geofoxx van 5 februari 2020, gebleken dat het hoogteverschil tussen de woning van [appellant sub 1] en de grond waarop woningen gerealiseerd zullen worden ongeveer één tot twee meter bedraagt. Naar het oordeel van de Afdeling is het gelet op het bovenstaande niet aannemelijk dat sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van de privacy van [appellant sub 1].
Het betoog slaagt niet.
Cumulatie geluid
11. [appellant sub 1] betoogt dat het bestemmingsplan leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van geluidoverlast zodat het bestemmingsplan ook daarom in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. [appellant sub 1] vindt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de cumulatie van geluid ten onrechte niet heeft onderzocht. Volgens haar is geen rekening gehouden met het nabijgelegen militair laagvlieggebied, de nieuwe dienstregeling van het treinverkeer en de grootschalige bomenkap. Ook is volgens [appellant sub 1] onvoldoende rekening gehouden met de nabijgelegen rijkswegen A12 en A50 en met de N225 en de N224.
11.1. De Afdeling stelt vast dat de raad bij de vaststelling van dit bestemmingsplan in het akoestisch onderzoek van SAB van 27 oktober 2021 rekening heeft gehouden met verschillende geluidsaspecten en met de gevolgen van dit bestemmingsplan voor, onder andere, de woning van [appellant sub 1]. In het akoestisch onderzoek is in de paragraaf die handelt over de cumulatie van geluid betrokken het geluid van de op korte afstand van het plangebied gelegen spoorlijn Utrecht-Arnhem. Bij de beoordeling van de cumulatieve geluidseffecten zijn niet betrokken de door [appellant sub 1] genoemde geluidbronnen. De Afdeling stelt in verband daarmee vast dat uit het luchthavenbesluit Deelen, het luchthavenbesluit dat betrekking heeft op het meest nabij gelegen vliegveld, en de daarbij horende kaart met het beperkingengebied van het vliegveld en de geluidzonekaart blijkt dat het plangebied niet in het beperkingengebied en ook niet in de geluidzone van de militaire luchthaven Deelen is gelegen. Aan de geluidbelasting door militair laagvlieggebied had de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook voorbij mogen gaan. Uit de aanvullende memo ‘Akoestische situatie omgeving Nico Bovenweg 44’ van SAB van 5 mei 2022 blijkt voorts dat de afstanden tussen het plangebied en de door [appellant sub 1] genoemde wegen A12, A50, N225 en N224 respectievelijk circa 3,2 kilometer, 1,9 kilometer, 700 meter en 1,3 kilometer bedragen. In de memo wordt voorts terecht opgemerkt dat gelet op die afstanden uit de Wet geluidhinder niet een onderzoekverplichting voortvloeit naar het geluid van deze wegen, en dat wanneer in het kader van de beoordeling van het woon- en leefklimaat gekeken wordt naar de bijdrage van de betreffende wegen aan de totale geluidbelasting in en rond het plangebied zeer beperkt is. Ten aanzien van wijziging in de dienstregeling van NS heeft de raad voorts terecht gewezen op de voor de beheerder van een spoorweg geldende geluidproductieplafonds die door die beheerder en NS in acht moeten worden genomen.
Het betoog slaagt niet.
Geluid - warmtepompen
12. De Stichting en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft onderzocht welk gevolg het geluid van de warmtepompen bij de nieuw te realiseren woningen zal hebben op de omgeving. Volgens de Stichting en anderen is daarom onvoldoende aannemelijk gemaakt dat geen sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidsoverlast voor omwonenden als gevolg van die warmtepompen.
12.1. De Afdeling stelt vast dat uit de notitie "Bovenparck te Oosterbeek, Akoestisch onderzoek warmtepompen" van Peutz van 24 juni 2022 volgt dat de buitenunits van de warmtepompen zullen worden voorzien van een omkasting zodat aan de gestelde norm in het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit) kan worden voldaan. De raad heeft ter zitting bovendien toegelicht dat, voor wat betreft de warmtepompen en het geluid dat deze warmtepompen met zich brengen, aansluiting wordt gezocht bij artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit. De raad mag er in beginsel van uitgaan dat het voldoen aan de enkelvoudige norm zoals opgenomen in het Bouwbesluit ook betekent dat zich geen onaanvaardbare geluidhinder als gevolg van de warmtepompen zal voordoen. Dat kan anders zijn wanneer zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan in een concreet geval reden bestaat om aan dat uitgangspunt te twijfelen. In dit geval doet zich niet zo’n bijzondere omstandigheid voor. Hierbij merkt de Afdeling ook op dat de afstand tussen de warmtepompen (bij de nieuw te realiseren woningen) en de bestaande woningen relatief groot is.
Het betoog slaagt niet.
Wateroverlast
13. [appellant sub 1] betoogt dat het bestemmingsplan onvoldoende waarborgen biedt tegen wateroverlast. Zij vindt het bestemmingsplan en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek op dat punt onvoldoende inzichtelijk en vreest voor toenemende wateroverlast op haar ten opzichte van het plangebied lager gelegen perceel. Door het kappen van veel bomen aan de grens van haar perceel zal door het hoogteverschil de bestaande wateroverlast verergeren. Omdat noch uit onderzoeken, noch uit de reactie op de door [appellant sub 1] ingediende zienswijze blijkt hoe de verslechtering zal worden voorkomen twijfelt zij over de kwaliteit van de afwatering onder het bestemmingsplan.
13.1. De raad stelt dat in de strook groen tussen de woning van [appellant sub 1] en het plangebied waarbinnen woningen gerealiseerd zullen worden, geen bomenkap is voorzien. Daarnaast wijst de raad op artikel 7.5, aanhef en onder g, van de planregels waaruit volgt dat in het plangebied waarbinnen de bestemming "Wonen" geldt, aanleg en instandhouding van voorzieningen met betrekking tot hemelwaterafvoer met een bergingseis van 264 m³ moet worden voorzien.
13.2. Uit artikel 7.5, aanhef en onder g, van de planregels volgt dat in strijd met de bestemming "Wonen" wordt gehandeld wanneer niet aan de daarin opgenomen bergingseis van 264 m³ water wordt voldaan. Artikel 7.5 van de planregels betreft een specifieke gebruiksregel waarvan niet kan worden afgeweken.
De daarin opgenomen bergingseis is inhoudelijk onderbouwd met het Waterhuishoudkundig plan van Geofoxx van 5 februari 2020. In het waterhuishoudkundig plan wordt opgemerkt dat op basis van de bodemopbouw verwacht wordt dat de doorlatendheid van de bodem zeer goed is. In de bodem komt voornamelijk grof zand en grind voor. Op basis van de bodemopbouw kan verondersteld worden dat de doorlatendheid hoger dan 10 meter per dag is. Daarnaast kan uit het waterhuishoudkundig plan worden afgeleid dat de gemiddeld hoogste grondwaterstanden door het aanwezige reliëf ter plaatse variëren, maar dat deze nergens minder dan 1,4 m beneden maaiveld bedragen. Zij kunnen oplopen tot 22,2 meter onder maaiveld. Uit het waterhuishoudkundig plan volgt voorts dat ten aanzien van het verharde oppervlak dat in het plangebied aanwezig zal zijn, een bergingseis zal gelden van 264 m³ om te voorkomen dat dat water tot overlast zal leiden. Omdat deze bergingseis is opgenomen in artikel 7.5, aanhef en onder g, van de planregels is naar het oordeel van de Afdeling voldoende geborgd dat eventuele wateroverlast op gronden rond het plangebied, waaronder het perceel van [appellant sub 1], niet toeneemt.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
14. De Stichting en anderen betogen dat de raad bij vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het aspect parkeren. In dit kader is aangevoerd dat de breedte van de parkeerplaatsen in strijd is met de Parkeernota 2014-2020 van de gemeente Renkum, omdat de parkeerplaatsen in plaats van 2.40-2.60 meter, 2.30 meter breed zullen zijn. Er zal daardoor binnen het plangebied niet goed geparkeerd kunnen worden. Volgens de Stichting en anderen heeft de raad op dit punt ook onvoldoende rekening gehouden met het feit dat manoeuvreren binnen het plangebied nog lastiger zal worden dan nu al het geval is.
14.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldoende onderbouwd dat voldoende parkeergelegenheid binnen het plangebied aanwezig zal zijn. De Afdeling acht daarbij van belang dat de raad op zitting heeft toegelicht dat de parkeerplaatsen binnen de bestemming "Verkeer" zullen worden gesitueerd. Uit de Nota Parkeernormen 2014-2020 volgt dat de breedte van haakse parkeerplaatsen minimaal 2,40 meter en maximaal 2.60 meter moeten zijn. Uitgaande van het bestemmingsplan en de bestemming "Verkeer" binnen het plangebied is naar het oordeel van de Afdeling door de Stichting en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de benodigde parkeerplaatsen met de benodigde maatvoering niet gerealiseerd kunnen worden. Overigens is op de zitting bovendien door de raad medegedeeld dat er binnen het plangebied 13 parkeerplaatsen zullen komen met een breedte van 2,50 meter.
Het betoog slaagt niet.
Uitvoerbaarheid bestemmingsplan vanwege soortenbescherming Wnb
15. De Stichting en anderen en [appellant sub 1] betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de effecten van het plan op beschermde soorten in het plangebied waardoor de resultaten van het verrichte onderzoek onjuist zijn. Zo voeren zij aan dat diverse soorten, die niet in het besluit tot ontheffing zijn opgenomen, niet of ondeugdelijk onderzocht zijn. Zij noemen, onder verwijzing naar het rapport "Beoordeling soortenbescherming bos aan de Nico van Bovenweg 44 te Oosterbeek" van Vos ecologisch onderzoek van 3 juni 2022, onder meer de boomvalk, de ransuil, de sperwer en de steenmarter. Op de zitting is bovendien door [appellant sub 1] aangevoerd dat in de onderzoeken onvoldoende is gebleken dat de vleermuis geen negatieve effecten zal ondervinden als gevolg van de nieuwe planologische ontwikkelingen. Volgens de Stichting en anderen en [appellant sub 1] staat daarom onvoldoende vast dat het plan uitvoerbaar is in het kader van het regime voor beschermde diersoorten in de Wnb en is daarom niet inzichtelijk gemaakt of een ontheffing op grond van de Wnb kan worden verleend.
15.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Over het betoog van de Stichting en anderen en [appellant sub 1] dat het plan is vastgesteld in strijd met de Wnb door de aanwezigheid van diersoorten overweegt de Afdeling dat de raad onderzoek heeft laten verrichten naar de mogelijke effecten van het plan op de flora en fauna in de omgeving van het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in meerdere rapporten, waaronder de door Tauw opgestelde rapporten van 16 januari 2018, "Natuurtoets en bomeninventarisatie Nico Bovenweg 44, Oosterbeek", het rapport van 19 mei 2020 "Nader onderzoek soorten Nico Bovenweg 44, Oosterbeek" en het door Tauw opgestelde "Activiteitenplan Nico Bovenweg 44, Oosterbeek" van 1 juli 2020. Uit de natuurtoets van 16 januari 2018 bleek dat nader onderzoek nodig was naar onder meer de steenmarter, boommarter en de eekhoorn. Uit de verrichtte vervolgonderzoeken volgde dat het noodzakelijk is om in het kader van dit bestemmingsplan een ontheffing Wnb aan te vragen. De voorgestelde maatregelen ten behoeve van bescherming van de flora en fauna in het plangebied zijn beoordeeld door de provincie Gelderland en gedeputeerde staten van Gelderland hebben daartoe ook een ontheffing verleend. De Afdeling merkt overigens op dat, zoals de raad desgevraagd op de zitting heeft bevestigd, dat de verleende ontheffing onherroepelijk is. Uit de stukken is de Afdeling gebleken dat bij de verrichte onderzoeken de door de Stichting en anderen en [appellant sub 1] genoemde soorten als de boomvalk, buizerd, sperwer en ransuil zijn meegenomen. Uit onder meer het rapport van Tauw van 19 mei 2020 "Nader onderzoek soorten Nico Bovenweg 44, Oosterbeek" volgt dat in dit onderzoek rekening is gehouden met zowel de vleermuis als ook andere diersoorten. Uit deze onderzoeken volgt dat de door de Stichting en anderen en [appellant sub 1] genoemde diersoorten wel degelijk zijn waargenomen en ook zijn betrokken zijn in het verrichte onderzoek. De enkele stelling dat zij geregeld niet onderzochte en beschermde diersoorten waarnemen vindt de Afdeling in dit verband onvoldoende. De raad heeft zich gelet hierop redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat er in dit opzicht geen redenen zijn waarom het plan op voorhand niet uitvoerbaar is.
Het betoog slaagt niet.
Ten onrechte geen milieueffectrapport (MER)
16. [appellant sub 1] betoogt dat het bestemmingsplan ondeugdelijk is vastgesteld omdat ten onrechte geen MER is opgesteld. In dit kader voert [appellant sub 1] aan dat de toename van stikstofdepositie op de al overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in het nabijgelegen Natura-2000 gebied, ten onrechte niet met een passende beoordeling zijn onderzocht. Omdat het niet is uitgesloten dat als gevolg van het plan directe nadelige effecten voor het aansluitende Natura-2000 gebied zullen plaatsvinden, moet voor deze nadelige milieueffecten een MER worden opgesteld, aldus [appellant sub 1]. Volgens [appellant sub 1] volgt ook uit onder andere het geluidsonderzoek en het onderzoek naar beschermde soorten niet dat geen sprake zal zijn van significante effecten op het Natura-2000 gebied, zodat ook hieruit niet volgt dat terecht geen MER had moeten worden opgesteld.
16.1. Voor zover [appellant sub 1] stelt dat ten onrechte geen MER is opgesteld overweegt de Afdeling dat de raad gelet op overweging 6.5 geen MER hoefde op te stellen omdat uit deze overweging volgt dat is uitgesloten dat als gevolg van het plan directe nadelige effecten voor het aansluitende Natura-2000 gebied zullen plaatsvinden. In het door [appellant sub 1] aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding dat desondanks een MER had moeten worden gemaakt. Voor zover [appellant sub 1] stelt dat ten onrechte geen MER is gemaakt omdat de onderzoeken over andere aspecten dan stikstofuitstoot, zoals het soortenonderzoek en het geluidsonderzoek, niet deugen overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door de raad uitgevoerde onderzoeken onzorgvuldig zijn. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, op grond van de door hem in opdracht uitgevoerde onderzoeken naar onder meer geluid en soorten, op goede gronden geconcludeerd dat een MER niet vereist was.
Het betoog slaagt niet.
Ondeugdelijke planregels
17. De Stichting en anderen betogen dat artikel 3.4.1, onder c, van de planregels ondeugdelijk is omdat dit artikel tot gevolg heeft dat geen omgevingsvergunning vereist is wanneer een vergunning in het kader van de Wnb of de opvolger van deze wetten/plannen is verleend. Niet duidelijk is namelijk welke wetten en plannen bedoeld worden. Volgens de Stichting en anderen geldt bovendien bij vergunningen die op grond van de Wnb zijn verleend een beperkter toetsingskader en heeft deze planregel tot gevolg dat in het geval een vergunning op grond van de Wnb is verleend, ten onrechte niet meer naar onevenredige aantasting of herstel van bomen wordt gekeken. Dit kan gelet op het afwegingskader van artikel 3.4.3 van de planregels niet in redelijkheid de bedoeling zijn geweest van de raad. Volgens de Stichting en anderen ligt het in de rede om artikel 3.4.1, onder c, van de planregels zo te formuleren dat een uitzondering geldt voor de opvolger van de Bomenverordening en niet voor "algemene regelingen" in het algemeen.
17.1. Op de zitting heeft de raad erkend dat deze planregel onduidelijk is en het gebrek in de planregel erkend.
Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft deze planregel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
Relativiteit
18. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou hebben gestaan.
Conclusie beroep van de Stichting en anderen
19. Gelet op wat de Stichting en anderen hebben aangevoerd ten aanzien van artikel 3.4.1, onder c, van de planregels ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van de Stichting en anderen is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd. Omdat niet aannemelijk is dat derden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door artikel 3.4.1, onder c, van de planregels gewijzigd vast te stellen en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd. De Afdeling zal bepalen dat artikel 3.4.1, onder c, van de planregels als volgt komt te luiden:
"c. het vellen en rooien van bomen en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging daarvan tot gevolg hebben of kunnen hebben. Indien hiervoor reeds een omgevingsvergunning voor het kappen is verleend, is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden niet nodig".
19.1. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Conclusie beroep van [appellant sub 1]
20. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Proceskosten
21. De raad moet proceskosten vergoeden aan de Stichting en anderen. De door de Stichting en anderen gemaakte kosten ten behoeve van het door Vos ecologisch onderzoek opgemaakte rapport komen niet voor vergoeding in aanmerking. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat deze beroepsgrond ter onderbouwing waarvan dit deskundigenonderzoek is uitgevoerd niet slaagt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nico Bovenweg 44, 2021" ongegrond;
II. verklaart het beroep van de Stichting Burgerinitiatief ter bevordering van het behoud van flora en fauna en woongeluk in de buurt Dreyeroord in Oosterbeek tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nico Bovenweg 44, 2021" en anderen gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Renkum van 29 september 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nico Bovenweg 44, 2021", voor zover het artikel 3.4.1, onder c, van de planregels betreft;
IV. bepaalt dat artikel 3.4.1, onder c, van de planregels komt te luiden:
"c. het vellen en rooien van bomen en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging daarvan tot gevolg hebben of kunnen hebben. Indien hiervoor reeds een omgevingsvergunning voor het kappen is verleend, is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden niet nodig";
V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd;
VI. draagt de raad van de gemeente Renkum op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen IV en V worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Renkum tot vergoeding van bij de Stichting Burgerinitiatief ter bevordering van het behoud van flora en fauna en woongeluk in de buurt van Dreyeroord in Oosterbeek en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.727,78, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Renkum aan de Stichting Burgerinitiatief ter bevordering van het behoud van flora en fauna en woongeluk in de buurt Dreyeroord in Oosterbeek en anderen het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, mr. G.O. van Veldhuizen en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Van Loo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023
418-972
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet natuurbescherming
Artikel 2.7
1. Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid.
2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
3. Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan:
a. artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid, wanneer de vergunning betrekking heeft op een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, of
b. artikel 2.8, negende lid, wanneer zij betrekking heeft op andere handelingen dan projecten als bedoeld in onderdeel a.
[…].
Artikel 2.8
1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel a, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
[…].
Bouwbesluit 2012
Artikel 3.8
[…]
2. Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
Bestemmingsplan "Nico Bovenweg 44, 2021"
Artikel 3 - Bos
Artikel 3.2.2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen, terreinomheiningen, erfafscheidingen, (tuin)hekken, mag maximaal 2 meter bedragen. Hierbij zijn uitsluitend op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande keermuren en hekwerken toegestaan;
[…].
Artikel 3.4.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:
[…]
c. het vellen en rooien van bomen en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging daarvan tot gevolg hebben of kunnen hebben. Indien hiervoor reeds een omgevingsvergunning voor het kappen (zoals bijvoorbeeld de Bomenverordening) of een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming of de opvolger van deze (wet(ten)) / plannen voor is verleend, is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden niet nodig.
Artikel 3.4.3
De in lid 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan alleen worden verleend indien:
a. het werk, geen bouwwerk zijnde, en/of de werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, nodig zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun (mede) bestemming, en;
b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de (in stand te houden / aanwezige) bomen, dan wel wanneer een verbetering of herstel hiervan plaatsvindt.
en hieraan door het stellen van regels/voorwaarden niet of niet voldoende aan tegemoet kan worden gekomen.
a. Artikel 7 - Wonen
Artikel 7.5
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:
[…]
g. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van woonhuizen overeenkomstig deze bestemming zonder de aanleg en instandhouding van voorzieningen met betrekking tot hemelwaterafvoer in het plangebied met in totaal een bergingseis van 264 m3;
[…].