202005589/1/V3.
Datum uitspraak: 25 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 september 2020 in zaak nr. NL19.29648 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2019 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij uitspraak van 21 september 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling komt uit Syrië. Bij besluit van 5 september 2016 heeft de staatssecretaris hem met ingang van 18 juli 2016 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op de naam [naam], geboren op [geboortedatum] 2000. De vreemdeling heeft daarna bij brief van 20 juli 2017 aan de staatssecretaris laten weten dat zijn echte naam [de vreemdeling] is, geboren op [geboortedatum] 1998, en zijn echt bevonden paspoort en identiteitskaart overgelegd.
Op 26 augustus 2019 heeft de vreemdeling met vermelding van zijn juiste identiteitsgegevens een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij besluit van 19 november 2019 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken tot en met de ingangsdatum daarvan, 18 juli 2016.
Bij besluit van 20 november 2019 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met ingang van 26 augustus 2019 ingewilligd.
In deze zaak gaat het over de vraag of de staatssecretaris de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd terecht heeft ingetrokken.
1.1. Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De eerste grief: het intrekken van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
2. De rechtbank heeft overwogen dat uit paragraaf C2/10.2 van de Vc 2000 volgt dat de staatssecretaris moet beoordelen of hij de vreemdeling ook een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zou hebben verleend als hij op het moment van de aanvraag al bekend zou zijn geweest met de juiste identiteitsgegevens van de vreemdeling. Volgens de rechtbank is dat in dit geval zo, omdat de staatssecretaris de vreemdeling een nieuwe verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend op grond van die juiste identiteitsgegevens en het onveranderde asielrelaas van de vreemdeling. De rechtbank heeft daarom overwogen dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die was verleend op grond van de onjuiste identiteitsgegevens ten onrechte heeft ingetrokken.
2.1. De staatssecretaris klaagt in zijn eerste grief onder meer dat de rechtbank door zo te overwegen een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het beleid in paragraaf C2/10.2 van de Vc 2000 en niet heeft onderkend dat hij niet anders kon dan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling intrekken. Hij voert daarover aan dat hij deze verblijfsvergunning niet zou hebben verleend als hij had geweten dat de door de vreemdeling opgegeven identiteitsgegevens niet juist waren. Ook voert hij aan dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd eigenlijk niet aan de vreemdeling is verleend omdat daarop niet zijn juiste naam is vermeld en dat bij een eventuele controle de naam op het identiteitsbewijs van de vreemdeling en die op zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet met elkaar overeen komen.
2.2. Anders dan de staatssecretaris betoogt, is niet van belang dat hij de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet zou hebben verleend als hij had geweten dat de door de vreemdeling in de asielaanvraag opgegeven identiteitsgegevens niet juist waren. Dat volgt uit de uitspraak van de Afdeling van vandaag (ECLI:NL:RVS:2023:230, onder 5.3 tot 5.5). In die uitspraak heeft de Afdeling namelijk overwogen dat artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 moet worden gelezen in het licht van artikel 14, derde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn. Dat betekent dat voor intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vereist dat het verkeerd weergeven of achterhouden van feiten of het verstrekken van valse documenten, doorslaggevend is geweest voor verlening van deze verblijfsvergunning. Hoewel niet in geschil is dat de vreemdeling onjuiste identiteitsgegevens heeft gebruikt, staat in dit geval vast dat die onjuiste identiteitsgegevens niet doorslaggevend zijn geweest voor het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op grond van de juiste identiteitsgegevens heeft de staatssecretaris hem namelijk een nieuwe verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ten onrechte heeft ingetrokken.
2.3. Omdat de rechtbank terecht het besluit van 19 november 2019 heeft vernietigd, volgt hieruit dat het rechtsgevolg van dat besluit dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf meer heeft ook is vernietigd. Dat betekent dat hij vanaf 18 juli 2016 rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland. Het voorgaande betekent ook dat de staatssecretaris op grond van artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 de bevoegdheid heeft om de vreemdeling op de juiste identiteitsgegevens een document te verstrekken, waaruit rechtmatig verblijf blijkt.
2.4. De grief faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het is niet nodig wat de staatssecretaris verder aanvoert te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023
347-959
BIJLAGE
Kwalificatierichtlijn (PB 2011 L 337)
Artikel 14
[…]
3. De lidstaten trekken de vluchtelingenstatus van een onderdaan van een derde land of staatloze in, beëindigen deze of weigeren deze te verlengen indien, nadat hem de vluchtelingenstatus is verleend, door de betrokken lidstaat wordt vastgesteld dat:
[…]
b) hij feiten verkeerd heeft weergegeven of heeft achtergehouden, of valse documenten heeft gebruikt, en dit doorslaggevend is geweest voor de verlening van de vluchtelingenstatus.
Vw 2000
Artikel 9
1. Onze Minister verschaft aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met d, f tot en met h en j tot en met m, en aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, sub 2°, 4° en 6°, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
[…]
Artikel 28
1. Onze Minister is bevoegd:
a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen, niet in behandeling te nemen, niet-ontvankelijk te verklaren dan wel buiten behandeling te stellen;
[…]
c. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken;
[…]
Artikel 29
1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
[…].
Artikel 32
1. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan kan worden afgewezen indien:
a. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid;
[…].
Vb 2000
Artikel 3.105d
1. De verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van die wet, wordt ingetrokken dan wel de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan wordt afgewezen indien sprake is van de situatie, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a dan wel c, van de Wet.
Vc 2000
Paragraaf C2/10.2
Met het intrekken of niet-verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, beoordeelt de IND de situatie zoals die zou zijn geweest als de juiste gegevens op het moment van aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bekend zouden zijn geweest. Dit geldt voor vergunningen asiel voor bepaalde tijd die zijn verleend op grond artikel 29, eerste en tweede lid, Vw. Als de IND vaststelt dat een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onjuiste gegevens heeft verstrekt of dat over hem door een ander onjuiste gegevens zijn verstrekt, beoordeelt de IND of de vreemdeling op grond van alle beschikbare en geloofwaardige gegevens op grond van artikel 29, eerste en tweede lid, Vw in het bezit moet blijven van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
Als de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, beoordeelt de IND of de vreemdeling, op het moment van de beoordeling, in het land van herkomst een risico loopt op vervolging of ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.