ECLI:NL:RVS:2023:2472

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
202302396/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A. ten Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bestemmingsplan Raalte voor compensatiewoningen in agrarisch gebied

Op 29 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bestemmingsplan van de gemeente Raalte. Het bestemmingsplan, vastgesteld op 9 maart 2023, maakt de bouw van twee nieuwe burgerwoningen mogelijk op een locatie waar momenteel twee schuren en twee bedrijfswoningen van een voormalige melkveehouderij staan. De eigenaren van de percelen in de nabijheid, waaronder Kindercentrum 't Schanebroekkie B.V., hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 20 juni 2023.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de raad van de gemeente Raalte niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de wijziging van de bestemming van de bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoningen aanvaardbaar is, gezien de minimale afstandseisen die gelden volgens de Wet geurhinder en veehouderij. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het bestemmingsplan te schorsen, maar alleen voor zover het betreft de bestaande woningen die een bestemming krijgen die een gebruik als burgerwoning mogelijk maakt. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om ook het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" te schorsen.

De voorzieningenrechter heeft de raad gelast om het griffierecht van € 365,00 aan de verzoekers te vergoeden. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de bodemprocedure die nog moet volgen.

Uitspraak

202302396/2/R3.
Datum uitspraak: 29 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
Kindercentrum 't Schanebroekkie B.V. en anderen, allen gevestigd of wonend te Luttenberg, gemeente Raalte,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Raalte,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte, part. herz. nr 59, omgeving [locatie 1] en [locatie 2]" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben 't Schanebroekkie en anderen beroep ingesteld.
't Schanebroekkie en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
't Schanebroekkie en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 juni 2023, waar 't Schanebroekkie en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Raalte, vergezeld door ir. D. Witteveen, zijn verschenen. Verder is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde C], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.       De raad heeft de voorzieningenrechter verzocht om onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. Dat is op grond van artikel 8:86, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht in deze zaak alleen mogelijk als alle partijen daarvoor toestemming verlenen. 't Schanebroekkie en anderen hebben op de zitting verklaard hiervoor geen toestemming te willen verlenen. De voorzieningenrechter doet dus niet onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.
3.       Het bestemmingsplan maakt op initiatief van [partij] de bouw van twee nieuwe burgerwoningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] in Luttenberg mogelijk. Dit is gebeurd met toepassing van de zogenoemde rood-voor-rood regeling in de gemeentelijke "Beleidsnota erven in beweging" (hierna: de Beleidsnota). Momenteel staan op deze locatie twee schuren en twee bedrijfswoningen van een voormalige melkveehouderij. De twee oude schuren met een totale oppervlakte van 2.122 m2 zullen worden gesloopt en in de plaats daarvan worden de twee nieuwe woningen (compensatiewoningen) mogelijk gemaakt. Dit is binnen het bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen - 2", op de verbeelding aangeduid met "W-2". Verder krijgen de twee voormalige bedrijfswoningen elk een reguliere woonbestemming die een gebruik als burgerwoning en eventueel vervangende nieuwe burgerwoningen mogelijk maakt. Dit is binnen het bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen", op de verbeelding aangeduid met "W".
't Schanebroekkie en anderen zijn eigenaren, gebruikers en bewoners van de percelen aan [5 locaties]. Zij zijn het niet eens met het mogelijk maken van de vier burgerwoningen.
Spoed
4.       [partij] heeft op de zitting te kennen gegeven dat hij niet wil toezeggen dat hij zal wachten met het aanvragen een omgevingsvergunning voor de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2], totdat in de bodemprocedure op het beroep van 't Schanebroekkie en anderen is beslist. Als [partij] een aanvraag om omgevingsvergunning indient, zal het college zal die aanvraag moeten toetsen aan het bestemmingsplan dat dan geldt. 't Schanebroekkie en anderen hebben daarom een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening tot schorsing van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Gevolgen voor bedrijfsvoering melkveehouderij [locatie 3]
6.       't Schanebroekkie en anderen hebben onder meer tegen het bestemmingsplan aangevoerd dat de melkveehouderij van [maatschap] (één van de verzoekers) aan de [locatie 3] door de nabijheid van de mogelijk gemaakte woningen zal kunnen worden gehinderd in haar bedrijfsvoering. [maatschap] heeft op de zitting naar voren gebracht dat hij vreest dat bewoners van burgerwoningen sneller dan bewoners van bedrijfswoningen zullen klagen over vooral geurhinder als gevolg van zijn veehouderij.
6.1.    De melkveehouderij van [maatschap] ligt recht tegenover de planlocatie, aan de andere kant van de Schanebroeksweg. De planlocatie ligt buiten de bebouwde kom. De kortste afstand tussen het bouwvlak van de melkveehouderij van [maatschap] en de twee compensatiewoningen die met het plan mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsvlak voor de bestemming "Wonen - 2", is volgens de raad 52 m. De afstanden tot de twee bestaande bedrijfswoningen, die op basis van het plan als burgerwoning mogen worden gebruikt en waar het plan ook vervangende burgerwoningen mogelijk maakt, in het bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen", is volgens de raad circa 39 m. De voorzieningenrechter heeft geen reden om aan de juistheid van deze afstanden te twijfelen.
6.2.    De Wet geurhinder en veehouderij bevat regels over minimale afstanden tussen een veehouderij en geurgevoelige objecten zoals woningen. Op de zitting heeft de raad aangegeven dat er geen gemeentelijke verordening is waarin afwijkende afstanden zijn bepaald.
6.3.    De voorzieningenrechter gaat er van uit dat - anders dan de raad op de zitting heeft aangenomen - artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv) in dit geval niet van toepassing is, omdat de melkveehouderij van [maatschap] dieren houdt van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. In die gevallen is artikel 4 van toepassing. Het eerste lid van dat artikel luidt:
"De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
[…]
b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen."
De woningen in het plangebied zijn geurgevoelige objecten.
6.4.    De nieuwe compensatiewoningen worden mogelijk gemaakt op een grotere afstand dan 50 m van de melkveehouderij van [maatschap]. De raad hoeft in de gevolgen voor de bedrijfsvoering van die melkveehouderij daarom geen reden te vinden om af te zien van het mogelijk maken van deze compensatiewoningen. Dat geldt te meer, nu de voorzieningenrechter niet is gebleken dat [maatschap] uitbreidingsmogelijkheden in de richting van deze woningen heeft, waardoor de afstand kleiner zou kunnen worden.
6.5.    De voormalige bedrijfswoningen in het plangebied liggen op kortere afstand dan 50 m van de melkveehouderij. Ook toen het nog bedrijfswoningen bij de veehouderij aan die kant van de Schanebroeksweg waren, gold deze minimale afstand van 50 m, waaraan niet werd voldaan. In zoverre houdt de wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning geen verdergaande belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van de melkveehouderij in, zoals de raad op de zitting heeft aangevoerd. Daarom kan het onder omstandigheden aanvaardbaar zijn dat burgerbewoning van die woningen binnen die minimale afstand toch mogelijk wordt gemaakt. De raad moet dat dan wel motiveren. De raad zou in de beëindiging van de bedrijfsbewoning immers ook aanleiding kunnen vinden om te kiezen voor een planregeling die de bestaande strijdigheid met de Wgv opheft. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze motivering ontbreekt. In paragraaf 4.7 van de plantoelichting is wel onderkend dat de minimale afstand van 50 m voor de bestaande woningen niet wordt gehaald, maar daarin wordt niet ingegaan op de vraag waarom de raad voortzetting van die situatie, met een wijziging naar burgerbewoning, aanvaardbaar acht. Ook in de zienswijzennota wordt hier niet op ingegaan. De voorzieningenrechter voegt hier nog aan toe dat [maatschap] op de zitting weliswaar naar voren heeft gebracht dat hij juist met name opkomt tegen de twee nieuw mogelijk gemaakte compensatiewoningen, maar de voorzieningenrechter constateert dat het beroep niet tot die compensatiewoningen is beperkt. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen reden om in deze voorlopige voorzieningenprocedure aan dit motiveringsgebrek voorbij te gaan.
6.6.    De voorzieningenrechter ziet in het motiveringsgebrek aanleiding om het bestemmingsplan te schorsen, maar alleen voor zover de bestaande woningen daarin een bestemming krijgen die een gebruik als burgerwoning mogelijk maakt. Concreet betekent dit dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet om het plandeel met de bestemming "Wonen", op de verbeelding aangeduid met "W", te schorsen.
Overige beroepsgronden
7.       De overige beroepsgronden tegen het bestemmingsplan gaan, kort gezegd, over het participatietraject voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure, de wijze waarop de besluitvorming in de raad over toepassing van de rood-voor-rood regeling heeft plaatsgevonden en de keuze om compensatiewoningen toe te staan op de locatie van de te slopen schuren zelf, in agrarisch gebied. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen reden voor de verwachting dat de vaststelling van het bestemmingsplan ook om één of meer van deze redenen in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het bestemmingsplan overeenkomstig de procedurele eisen van de Wet ruimtelijke ordening tot stand gekomen. Een voorafgaand participatietraject door de initiatiefnemer is niet voorgeschreven. Ook ziet de voorzieningenrechter geen aanwijzing dat de raad over onvoldoende informatie beschikte om tot vaststelling van het bestemmingsplan te kunnen besluiten. Wat betreft de keuze om compensatiewoningen op de slooplocatie zelf toe te staan, overweegt de voorzieningenrechter dat de rood-voor-rood regeling in de Beleidsnota, zoals die gold op het moment dat de raad het bestemmingsplan vaststelde, expliciet in die mogelijkheid voorziet. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen reden waarom de raad daar in dit geval toch geen toepassing aan had mogen geven.
De voorzieningenrechter ziet dan ook geen reden om ook het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" te schorsen.
Conclusie
8.       Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
9.       Van proceskosten die 't Schanebroekkie en anderen voor de behandeling van het verzoek hebben gemaakt en die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. De raad hoeft de proceskosten die [partij] heeft gemaakt niet te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Raalte van 9 maart 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte, part. herz. nr 59, omgeving [locatie 1] en [locatie 2]", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen";
II.       gelast dat de raad van de gemeente Raalte aan Kindercentrum 't Schanebroekkie B.V. en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt, waarbij betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzieningenrechter
w.g. Witsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2023
727