202201433/4/A3.
Datum beslissing: 28 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief, ingekomen op 15 juni 2023, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. N. Verheij (hierna: de staatsraad) als lid van de Afdeling belast met de behandeling van de zaak met nr. 202201433/3/A3.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De staatsraad heeft een schriftelijke reactie gegeven.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 26 juni 2023. [verzoeker] heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat zijn verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling ter zitting zonder motivering door de staatsraad is afgewezen. Hij wijst erop dat het bekend is dat, als een zitting op korte termijn wordt ingepland, dit problemen kan opleveren, zeker als niet om verhinderdata wordt gevraagd. Hij had moeten worden gevraagd naar de redenen waarom hij om uitstel van de zitting verzocht.
2.1. De staatsraad heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat het verzoek om uitstel van [verzoeker] van 8 juni 2023 conform vast beleid van de Afdeling is afgewezen, omdat [verzoeker] geen geldige reden voor dat uitstel heeft gegeven. De reden voor het verzoek om uitstel, namelijk dat hij op de geplande zittingsdatum niet in Nederland is, gaf [verzoeker] pas in zijn brief van 15 juni 2023. Omdat die brief ook het wrakingsverzoek bevatte, kon, zo geeft de staatsraad verder aan, niet meer op het verzoek om uitstel worden beslist. Deze reactie is tijdens de zitting voorgedragen.
2.2. De Afdeling constateert dat [verzoeker] niet is verzocht om verhinderdata door te geven. Hij is bij brief van 2 juni 2023 uitgenodigd voor een zitting op 7 juli 2023. Bij brief van 8 juni 2023 heeft [verzoeker] de Afdeling laten weten dat die datum hem niet schikt en heeft hij de Afdeling verzocht om telefonisch contact met hem op te nemen om een andere zittingsdatum te bepalen. Bij brief van 9 juni 2023 is dat verzoek afgewezen. [verzoeker] heeft in zijn brief van 15 juni 2023 de reden voor zijn verzoek om uitstel gegeven, en in die brief meteen een wrakingsverzoek gedaan.
2.3. De beslissing om een behandeling ter zitting wel of niet uit te stellen, is een processuele beslissing. De vraag of dit soort beslissingen juist zijn, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het instrument van wraking volgens vaste jurisprudentie niet is bedoeld om als een rechtsmiddel tegen dergelijke processuele beslissingen te worden gebruikt. Zulke processuele beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, als deze op zich, dan wel in onderlinge samenhang bezien, of bezien in samenhang met het verdere optreden van de staatsraad, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen.
De enkele afwijzing van het verzoek om uitstel is, ook als niet eerder is verzocht om verhinderdata door te geven, naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende om dat aan te nemen. Niet is gebleken dat met die beslissing op enigerlei wijze is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van die zaak en de te maken beoordeling door de staatsraad. De Afdeling wijst in dit verband nog op het door de staatsraad bedoelde artikel 19, tweede lid, van de Procesregeling van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Daaruit volgt dat een verzoek om uitstel van de behandeling moet worden ingediend met vermelding van de redenen daarvoor.
Omdat er ook anderszins geen aanknopingspunt is dat de vrees kan rechtvaardigen dat de staatsraad niet of niet langer in onpartijdigheid zijn oordeel zal vormen, wordt het verzoek om wraking afgewezen.
2.4. De Afdeling wijst er op dat, nu het verzoek om wraking in deze beslissing wordt afgewezen, alsnog moet worden beslist op het nader gemotiveerde verzoek van [verzoeker] om uitstel van de behandeling ter zitting, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat [verzoeker] niet vooraf om verhinderdata is verzocht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023
473