202302572/1/R4.
Datum uitspraak: 28 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de bij uitspraak van 26 april 2023, in zaak nr. 202302572/2/R4, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Gastel, gemeente Cranendonck,
en
het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 26 april 2023, in zaak nr. 202302572/2/R4, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening getroffen dat het besluit van 7 februari 2023 van het college tot het opleggen van een last onder dwangsom en het besluit van 11 april 2023 waarbij een nieuwe begunstigingstermijn is vastgesteld, worden geschorst voor zover zij betrekking hebben op last 1. Deze last ziet op de overtreding van artikel 10.1 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm).
Partijen zijn uitgenodigd om te verschijnen ter zitting, om te kunnen beoordelen of toepassing moet worden gegeven aan artikel 8:87, eerste lid, van de Awb.
Het college, [verzoeker] en [maatschap] (hierna: partij A en partij B] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de zaak, gelijktijdig met zaak nr. 202303458/1/R4, behandeld op de zitting van 9 juni 2023, waar namens [verzoeker], mr. W. Koster, rechtsbijstandsverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.P.P. Paas en ing. T.H. Lie, zijn verschenen. [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
3. [verzoeker] is eigenaar van het perceel aan de [locatie] te Gastel (hierna: het perceel). Op verschillende data heeft een toezichthouder van de gemeente Cranendonck geconstateerd dat op het perceel grond was opgeslagen. Die grond ligt er nog steeds.
Volgens het college is sprake van een overtreding van bepalingen uit de Wm. Bij besluit van 7 februari 2023 heeft het college, voor zover van belang, [verzoeker] gelast om de overtreding van artikel 10.1, eerste en derde lid, in combinatie met het vierde lid, van de Wm te beëindigen en beëindigd te houden door de grond af te voeren naar een erkende verwerker. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van een overleg heeft het college bij besluit van 20 maart 2023 de begunstigingstermijn met 3 maanden verlengd. Op 31 maart 2023 heeft [verzoeker] aangegeven de grond niet verder te willen laten keuren. [verzoeker] kondigde aan dat hij de grond op zijn perceel ging aanbrengen. Bij besluit van 11 april 2023 heeft het college de begunstigingstermijn daarom weer verkort tot 8 mei 2023. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter de eerdergenoemde ordemaatregel getroffen. De voorzieningenrechter zal thans beoordelen of aanleiding bestaat de getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen. Daarover gaat deze uitspraak.
Het college heeft op 11 april 2023 nog een ander besluit genomen. Daarbij is een preventieve last opgelegd om te voorkomen dat [verzoeker] de grond over zijn perceel uitrijdt. Ook tegen dat besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Over dat verzoek gaat deze uitspraak niet. Dat verzoek komt aan de orde in zaak nr. 202303458/1/R4.
Overwegingen
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de bezwaarprocedure verschillende vragen voorliggen. Zo zijn partijen verdeeld over de kwaliteit en de herkomst van de grond, en bestaat verschil van inzicht over de vraag of de grond kwalificeert als afvalstof en of de grond moet worden afgevoerd naar een erkende verwerker. Deze procedure leent zich niet goed voor de beantwoording van deze vragen, die nadere bestudering vergen. De lopende bezwaarprocedure is daarvoor de geëigende procedure.
Dit betekent dat de voorzieningenrechter de vraag of de getroffen voorlopige voorziening moet worden gewijzigd of opgeheven, zal beantwoorden aan de hand van een belangenafweging. De voorzieningenrechter zal daartoe de wederzijdse belangen inventariseren (onder 5) en vervolgens een afweging maken (onder 6).
Wederzijdse belangen
5. Het belang van het college bij opheffing van de schorsing, is daarin gelegen dat het wil voorkomen dat milieuschade ontstaat. Naar het oordeel van het college is de kwaliteit en de herkomst van de grond namelijk niet aangetoond. Dit kan betekenen dat eventuele verontreinigingen uit de grond in de bodem terecht komen. Om dit te voorkomen dient de grond volgens het college afgevoerd te worden naar een erkende verwerker.
Het belang van [verzoeker] is daarin gelegen dat hij bij opheffing van de schorsing hoge kosten zal moeten maken doordat hij de grond af zal moeten voeren naar een erkend verwerker.
[partij A en partij B] stellen dat zij gezondheidsrisico’s lopen als gevolg van de aanwezigheid van de grond nabij hun perceel. Bij verwaaiing kan de grond, waarvan de kwaliteit onzeker is, namelijk op hun perceel komen.
Belangenafweging
6. De voorzieningenrechter ziet, bij afweging van de belangen, geen aanleiding om de getroffen voorziening op te heffen. De voorzieningenrechter neemt hierbij in ogenschouw dat er voor [verzoeker] niet onaanzienlijke kosten mee zijn gemoeid indien hij al hangende de bezwaarfase uitvoering aan de last zou moeten geven door een erkende verwerker in te schakelen om de bedoelde grond af te laten voeren. Verder ziet de voorzieningenrechter geen zwaarwegende milieubelangen die maken dat de uitvoering van de last zodanig spoedeisend is, dat het besluit op bezwaar niet zou kunnen worden afgewacht. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat, hoewel er discussie bestaat over de kwaliteit en herkomst van de grond, uit de beschikbare gegevens niet blijkt dat er ernstige milieugevolgen te vrezen zijn indien de grond, gedurende de periode van de bezwaarfase blijft liggen op de huidige locatie.
Verder ziet de voorzieningenrechter geen zwaarwegende belangen aan de zijde van [partij A en partij B] die nopen tot het opheffen van de getroffen voorziening. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat [verzoeker] en het college ter zitting aan de hand van foto’s hebben toegelicht dat de grond inmiddels dichtbegroeid is met grassen en onkruid. Dit mede in aanmerking nemende, hebben [partij A en partij B] niet aannemelijk gemaakt dat verwaaiing van de grond zal plaatsvinden, laat staan verwaaiing die zodanige gezondheidsrisico’s met zich brengt, dat om die reden de bezwaarprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
Conclusie
7. Gelet op het beperkte risico op nadelige milieugevolgen, afgewogen tegen het financiële belang van [verzoeker] ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de getroffen voorlopige voorziening op te heffen. Aan de getroffen voorziening is echter geen vervaldatum verbonden. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om de getroffen voorziening te wijzigen, in die zin dat de schorsing doorloopt tot zes weken na de bekendmaking van de besluiten op de bezwaren. Zo krijgt [verzoeker], indien hij bij de nog te nemen besluiten op de bezwaren ongelijk mocht krijgen, een redelijke termijn om de last alsnog uit te voeren zonder dat hij een dwangsom verbeurt.
8. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijzigt de bij de uitspraak van 26 april 2023 in zaak nr. 202302572/2/R4 getroffen voorlopige voorziening in die zin dat de besluiten van 7 februari 2023 (kenmerk CHZ-2021-6809-DZ006/D-2023-019081) en 11 april 2023 (kenmerk Z-2023-003287/D-2023-041275), voor zover zij betrekking hebben op last 1, geschorst blijven tot zes weken na de bekendmaking van de besluiten op de bezwaren;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Knol
voorzieningenrechter
w.g. Van Loo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023
418-1069