ECLI:NL:RVS:2023:2466

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
202303458/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake preventieve last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Cranendonck

Op 28 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [verzoeker], eigenaar van een perceel in Gastel, en het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck. Het college had op 11 april 2023 een preventieve last onder dwangsom opgelegd aan [verzoeker], omdat er grond op zijn perceel was opgeslagen, wat in strijd zou zijn met artikel 37 van het Besluit bodemkwaliteit. [Verzoeker] had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de grond op zijn perceel kon uitrijden.

Tijdens de zitting op 9 juni 2023, waar [verzoeker] werd bijgestaan door mr. W. Koster, en het college vertegenwoordigd was door mr. T.P.P. Paas en ing. T.H. Lie, werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om schorsing van de preventieve last niet kon worden toegewezen. De voorzieningenrechter stelde vast dat er verschillende vragen waren over de kwaliteit en herkomst van de grond, die niet in deze procedure beantwoord konden worden. De lopende bezwaarprocedure was daarvoor de geëigende weg.

Bij de belangenafweging tussen het financiële belang van [verzoeker] om de grond uit te rijden en het milieubelang van het college om mogelijke verontreiniging te voorkomen, oordeelde de voorzieningenrechter dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen. Het uitrijden van de grond zou leiden tot onomkeerbare gevolgen, waardoor het college niet kon instemmen met het verzoek. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende aanleiding was om het verzoek toe te wijzen en dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202303458/1/R4.
Datum uitspraak: 28 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Gastel, gemeente Cranendonck,
en
het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2023 heeft het college [verzoeker] een preventieve last onder dwangsom opgelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, gelijktijdig met zaak nr. 202302572/1/R4, behandeld op de zitting van 9 juni 2023, waar namens [verzoeker] mr. W. Koster, rechtsbijstandsverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.P.P. Paas en ing. T.H. Lie, zijn verschenen. [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.       [verzoeker] is eigenaar van het perceel aan de [locatie] te Gastel (hierna: het perceel). Op verschillende data heeft een toezichthouder van de gemeente Cranendonck geconstateerd dat op het perceel grond was opgeslagen. Die grond ligt er nog steeds.
3.       Met het besluit van 11 april 2023 heeft het college [verzoeker], onder oplegging van een dwangsom, gelast om artikel 37, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk) niet te overtreden door de grond niet toe te passen of uit te rijden op zijn agrarische perceel. Dit besluit volgt op de mededeling van [verzoeker] dat hij de grond op korte termijn zal uitrijden. Gezien de aard van de dreigende overtreding, heeft het college geen begunstigingstermijn opgenomen. Als niet aan de last wordt voldaan, verbeurt [verzoeker] blijkens dit besluit een dwangsom van € 55.000,00 ineens.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze uitspraak gaat alleen over dit verzoek.
4.       Volgens het college is er daarnaast ook sprake van een overtreding van bepalingen uit de Wet milieubeheer (hierna: de Wm). Bij besluit van 7 februari 2023 heeft het college, voor zover van belang, [verzoeker] gelast om de overtreding van artikel 10.1, eerste en derde lid, in combinatie met het vierde lid, van de Wm te beëindigen en beëindigd te houden door de grond af te voeren naar een erkende verwerker. Ook tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel een voorlopige voorziening getroffen. De vraag of die voorziening moet worden opgeheven of gewijzigd is aan de orde in de eerdergenoemde zaak nr. 202302572/1/R4. Deze uitspraak gaat daar dus niet over.
5.       Met zijn verzoek om schorsing van de preventieve last wil [verzoeker] bereiken dat hij op korte termijn en op de door hem gewenste manier de grond op zijn eigen perceel kan uitrijden.
Overwegingen
6.       De voorzieningenrechter stelt vast dat in de bezwaarprocedure over de preventieve last verschillende vragen rijzen. Zo zijn partijen verdeeld over de kwaliteit en de herkomst van de grond, en of de grond al dan niet zonder verdere keuringen of meldingen kan worden uitgereden op het perceel van [verzoeker]. Deze procedure leent zich niet goed voor de beantwoording van deze vragen, die nadere bestudering vergen. De lopende bezwaarprocedure is daarvoor de geëigende procedure.
Het vorenstaande betekent dat de voorzieningenrechter de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal beantwoorden aan de hand van een belangenafweging. De voorzieningenrechter zal daartoe de wederzijdse belangen inventariseren (onder 7) en vervolgens een afweging maken (onder 8).
Wederzijdse belangen
7.       Het belang van [verzoeker] is daarin gelegen dat hij de grond op zijn perceel wil uitrijden, en, ter voorkoming van structuurschade aan de bodem, vóór de winter, in plaats van kosten te maken door een erkende verwerker in te schakelen om de grond af te voeren. [verzoeker] heeft daarom een financieel belang.
Daartegenover staat het milieubelang dat het college behartigt. Dat is daarin gelegen dat het wil voorkomen dat mogelijk verontreinigde grond wordt verspreid over het perceel van [verzoeker].
Belangenafweging
8.       In het financiële belang van [verzoeker], dat de basis vormt voor zijn wens de grond uit te rijden nog voordat er op zijn bezwaren is beslist, ziet de voorzieningenrechter, afgewogen tegen het milieubelang dat het college behartigt, onvoldoende aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het uitrijden van de grond op het perceel van [verzoeker] zal leiden tot een onomkeerbare situatie. Als de grond wordt uitgereden kan immers niet meer worden vastgesteld uit welke partijen deze bestaat en wat de kwaliteit van de grond is. Verder zou die grond niet meer, althans niet zonder zeer grote moeite, alsnog afgevoerd kunnen worden naar een erkende verwerker (wat het college beoogt te bereiken met het besluit dat in de eerdergenoemde zaak 202302572/1/R4 aan de orde is). Het treffen van de door [verzoeker] gewenste voorziening heeft ook in dat opzicht mogelijk onomkeerbare gevolgen.
Tot slot is niet gebleken van belangen van derden die nopen tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Conclusie
9.       Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Knol
voorzieningenrechter
w.g. Van Loo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023
418-1069