202201385/1/V2.
Datum uitspraak: 23 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 28 februari 2022 in zaak nr. NL21.10886 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Heida, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling komt uit Zimbabwe en is blind. Zij heeft aan haar opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij door haar lesbische geaardheid niet naar haar land van herkomst kan terugkeren. De staatssecretaris heeft dit niet geloofwaardig geacht. Hij werpt de vreemdeling tegen dat zij haar geaardheid niet eerder naar voren heeft gebracht. Daarnaast vindt hij dat ze niet duidelijk genoeg heeft verklaard hoe zij haar geaardheid ontdekte en wanneer dit was, hoe zij dit voor zichzelf heeft geaccepteerd en hoe zij haar geaardheid ziet in het licht van haar religie. Ook werpt de staatssecretaris de vreemdeling tegenstrijdigheden tegen tussen haar verklaringen nu en die in haar eerste asielprocedure en vindt hij dat ze zich te weinig heeft verdiept in de positie van lhbti in Nederland.
2. In de tweede en derde grief klaagt de vreemdeling terecht over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij geen inzicht heeft gegeven in de wijze waarop zij haar geaardheid heeft ontdekt en hoe zij er daarna mee omging. Onder verwijzing naar haar verklaringen in het gehoor opvolgende aanvraag betoogt de vreemdeling terecht dat zij hierin wel inzicht heeft gegeven.
2.1. De vreemdeling heeft op verschillende momenten verklaard hoe zij schrok toen zij haar geaardheid ontdekte, omdat zij wist dat hierover negatief wordt gedacht in Zimbabwe. Zij heeft daarnaast de blijdschap benoemd als zij gevoelens voor een meisje had, maar daarbij verklaard dat zij ook dan van alles door elkaar voelde en wist dat zij op haar hoede moest blijven. Zij spreekt in dat kader van een angst die haar lang heeft overheerst. Waar zij heeft verklaard dat zij haar geaardheid heeft geaccepteerd, heeft ze in de eerste plaats een verband gelegd met haar visuele beperking. Haar blindheid heeft zij ook moeten accepteren en zo ervaart zij ook haar geaardheid. Zij heeft ook met een ander voorbeeld toegelicht hoe zij haar acceptatie ziet. In de tweede plaats heeft de vreemdeling verklaard dat zij zichzelf zou willen veranderen als het kon, omdat haar geaardheid haar leven heel zwaar maakt.
2.2. Anders dan de rechtbank in navolging van de staatssecretaris heeft overwogen, heeft de vreemdeling hiermee wel degelijk inzicht gegeven in de 'lange strijd' die zij heeft ervaren, namelijk die tussen haar lesbische gevoelens en haar angst. De overweging van de rechtbank in navolging van de staatssecretaris dat de vreemdeling niet uitlegt waarom zij haar geaardheid 'gewoon' heeft geaccepteerd, doet de verklaringen van de vreemdeling, gelet op het voorgaande, evenmin recht. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris niet duidelijk heeft gemaakt wat hij op dit punt nog meer van de vreemdeling verwacht.
2.3. De vreemdeling voert verder terecht aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom de staatssecretaris de verklaring over de 'hartconnectie' niet inzichtelijk heeft kunnen achten. De vreemdeling wijst er in de eerste plaats terecht op dat zij heeft uitgelegd wat zij met de hartconnectie bedoelt, namelijk het op gevoel contact maken met iemand, omdat ze niet kan zien. De vreemdeling wijst er in de tweede plaats terecht op dat zij haar lichamelijke gevoelens afzonderlijk heeft toegelicht en dat de rechtbank niet heeft onderkend dat niet duidelijk is of, en zo ja hoe, de staatssecretaris haar verklaringen daarover heeft meegewogen.
2.4. De grieven slagen.
3. In de vierde en vijfde grief klaagt de vreemdeling terecht over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris er terecht op heeft gewezen dat zij meerdere tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Ook nu wijst de vreemdeling gemotiveerd en terecht naar haar verklaringen in het gehoor opvolgende aanvraag.
3.1. Anders dan de rechtbank in navolging van de staatssecretaris heeft overwogen, heeft de vreemdeling niet tegenstrijdig verklaard over het moment waarop zij haar geaardheid heeft ontdekt. De vreemdeling betoogt terecht dat de rechtbank met de staatssecretaris niet heeft onderkend dat zij een verschil heeft gemaakt tussen het eerst ontdekken van gevoelens voor meisjes en het op latere leeftijd beter begrijpen daarvan en het ook kunnen duiden van seksuele gevoelens. De vreemdeling heeft ook duidelijk verklaard hoe haar contact met [persoon] de gevoelens die ze wel al had, heeft verdiept en haar acceptatie heeft vergroot.
3.2. De vreemdeling betoogt verder terecht dat de rechtbank in navolging van de staatssecretaris niet heeft onderkend dat zij het moment van bewustwording samen met de verdere acceptatie van haar geaardheid koppelt aan haar relatie met [persoon]. De uithuwelijking is daarbij slechts iets dat zij aan [persoon] heeft verteld. De vreemdeling betoogt zo bezien eveneens terecht dat het feit dat de uithuwelijking in haar eerste asielprocedure ongeloofwaardig is geacht op zichzelf onvoldoende is om haar geaardheid ook ongeloofwaardig te achten.
3.3. De grieven slagen.
4. In de achtste en de negende grief klaagt de vreemdeling terecht over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij onvoldoende heeft verklaard hoe zij haar geaardheid ziet in het licht van haar religie.
4.1. De vreemdeling heeft verklaard over de spanning tussen haar geaardheid en haar religie en hoe zwaar dit is, maar dat zij er ook niets aan kan veranderen. Zij heeft vervolgens verklaard haar geaardheid en religie te hebben kunnen scheiden, ook omdat zij haar geaardheid geheim heeft gehouden. De vreemdeling betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris ook op dit punt niet duidelijk heeft gemaakt wat hij nog meer van de vreemdeling verwacht. Zij wijst er daarbij terecht op dat er door meer van haar te verlangen een worsteling lijkt te worden verwacht die er niet hoeft te zijn.
4.2. De grieven slagen.
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen, met name bij de afdoening van de tweede en derde en achtste en negende grief, klaagt de vreemdeling in de eerste grief ook terecht over het oordeel van de rechtbank over de manier waarop de staatssecretaris toepassing heeft gegeven aan Werkinstructie (WI) 2019/17. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling conform de WI heeft bevraagd. Zij heeft echter niet onderkend dat hij bij de waardering van de verklaringen van de vreemdeling meermalen is uitgegaan van stereotype verwachtingen over de inhoud van iemands verklaringen over zijn of haar geaardheid, de ontdekking en acceptatie daarvan. De vreemdeling heeft er in dit verband verder terecht op gewezen dat niet duidelijk is of, en zo ja hoe, rekening is gehouden met de jonge leeftijd waarop zij zich bewust werd van haar lesbische geaardheid. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2615. De grief slaagt.
6. In de tiende grief klaagt de vreemdeling terecht over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij niet geloofwaardig heeft verklaard over haar onderzoek naar de situatie van lhbti in Nederland. De vreemdeling voert hiertoe terecht aan dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom haar blindheid geen afdoende verklaring is voor haar moeilijkheden om het bedoelde onderzoek te verrichten. Zoals de vreemdeling terecht betoogt, is het luisteren naar informatie over dit onderwerp niet hetzelfde als deze informatie actief vergaren, laat staan het bezoeken van activiteiten van belangengroeperingen en het daar of elders leggen van contacten. Hierbij is van belang dat de vreemdeling onweersproken heeft aangevoerd dat zij pas in Nederland heeft geleerd om een telefoon en computer te gebruiken en om te lezen. Het is daarbij voorstelbaar dat zij niet onmiddellijk na haar aankomst in Nederland op dit punt om hulp durfde te vragen.
De grief slaagt.
7. In de twaalfde grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank haar beroepsgrond over haar verklaringen over de situatie van lhbti in Zimbabwe ten onrechte niet kenbaar heeft besproken. De vreemdeling wijst er terecht op dat de rechtbank zonder kenbare motivering is voorbijgegaan aan haar beroepsgrond dat de staatssecretaris haar verklaringen over de situatie voor lhbti in Zimbabwe terzijde heeft geschoven met een verwijzing naar de inhoud van niet nader gespecificeerde algemene bronnen.
De grief slaagt.
8. In de zesde en de zevende grief klaagt de vreemdeling over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris terecht heeft opgemerkt dat haar verklaringen van nu op meerdere punten in volgorde van tijd niet verenigbaar zijn met de verklaringen die zij in haar eerste asielprocedure heeft afgelegd.
8.1. Omdat de vreemdeling wordt gevolgd in haar betoog dat zij de ontdekking van haar geaardheid niet heeft gekoppeld aan de uithuwelijking, komt aan het verschil tussen haar verklaring over het moment van de uithuwelijking in de huidige asielprocedure (toen zij 15/16 jaar was) en in haar vorige asielprocedure (toen zij 21 jaar was) niet zoveel gewicht toe als de rechtbank daaraan in navolging van de staatssecretaris nu heeft toegekend.
8.2. De rechtbank heeft echter ook dan terecht overwogen dat de vreemdeling geen verklaring heeft voor het verschil in haar verklaringen over de duur van de periode waarin zij bij haar tante woonde. In de eerste asielprocedure heeft zij verklaard dat zij van 2010 tot 2015 bij haar tante woonde. In de huidige asielprocedure heeft ze verklaard dat ze in 2009 bij haar tante woonde, maar vanaf dat jaar heeft rondgezworven nadat haar tante haar had betrapt met [persoon]. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling vrij weinig kan verklaren over de periode na de gestelde betrapping. De rechtbank is de staatssecretaris ook terecht gevolgd in diens tegenwerping dat de vreemdeling in haar eerste asielprocedure documenten heeft ingebracht waaruit blijkt dat ze tot 2014 in Zimbabwe op school heeft gezeten. Het betoog dat haar gemachtigde niet tijdig over het dossier van haar eerste asielprocedure beschikte, vormt geen verklaring voor de terecht geconstateerde feitelijke inconsistenties.
8.3. De grieven falen.
9. In de elfde grief klaagt de vreemdeling tot slot over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft overwogen dat het afbreuk doet aan haar geloofwaardigheid dat zij niet al tijdens haar eerste asielprocedure melding heeft gemaakt van haar geaardheid. De rechtbank is de vreemdeling echter terecht niet gevolgd in haar betoog dat ze dit niet eerder durfde, omdat ze erg wantrouwend is, gelet op haar ernstige negatieve ervaringen in Zimbabwe en ook een negatieve ervaring in Nederland. De rechtbank heeft terecht belang gehecht aan de eigen verklaring van de vreemdeling dat zij tijdens haar eerste asielprocedure in contact is gekomen met Nederlandse lhbti en van hen uitleg heeft gekregen over de situatie van lhbti in Nederland. Dat dit contact toevallig was en dat de vreemdeling toen dus nog erg angstig was, is onvoldoende reden om haar niet aan te rekenen dat zij niet in haar eerste asielprocedure, hoe summier ook, haar geaardheid heeft genoemd. Dit geldt eens te meer nu de vreemdeling, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in die periode erg nadacht over haar (angst voor) terugkeer naar Zimbabwe.
De grief faalt.
10. Samenvattend heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling niet ten onrechte heeft tegengeworpen dat zij haar geaardheid in de eerste asielprocedure, hoe summier ook, had moeten melden. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris terecht tegenstrijdigheden heeft geconstateerd tussen de verklaringen van de vreemdeling in haar huidige asielprocedure en de eerste asielprocedure. De rechtbank heeft echter niet onderkend dat de staatssecretaris zijn standpunt dat de verklaringen van de vreemdeling over haar lesbische geaardheid zelf ongeloofwaardig zijn, ontoereikend heeft gemotiveerd. Met het slagen van de eerste tot en met vijfde en de achtste tot en met tiende en de twaalfde grief, blijven er immers niet genoeg argumenten over die dat standpunt van de staatssecretaris kunnen dragen. Daarom heeft de rechtbank het besluit ten onrechte in stand gelaten.
11. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 30 juni 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 28 februari 2022 in zaak nr. NL21.10886;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 30 juni 2021, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Den Houdijker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2023
837