ECLI:NL:RVS:2023:2458
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen
Op 27 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 mei 2023 het beroep van twee vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf gegrond verklaarde. De staatssecretaris had op 5 februari 2021 de aanvraag afgewezen en dit besluit later in stand gehouden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep van de staatssecretaris.
In zijn verzoek om voorlopige voorziening vroeg de staatssecretaris de voorzieningenrechter om de uitspraak van de rechtbank niet uit te voeren totdat er een beslissing op het hoger beroep was genomen. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van de staatssecretaris niet opwegen tegen de noodzaak om de uitspraak van de rechtbank uit te voeren. De voorzieningenrechter concludeerde dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen zou hebben en dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom werd afgewezen. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak benadrukt de afweging tussen de belangen van de staatssecretaris en de noodzaak om de rechtsbescherming van de vreemdelingen te waarborgen. De voorzieningenrechter heeft de afwijzing van het verzoek gemotiveerd en de uitspraak openbaar uitgesproken op 27 juni 2023.