202303029/1/R1 en 202303029/2/R1.
Datum uitspraak: 26 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Wageningen,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2023 heeft het college locaties aangewezen voor de plaatsing van afvalcontainers voor huishoudelijk afval.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 juni 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. Tj.P. Grünbauer, advocaat te Ede, en het college, vertegenwoordigd door J.C.M. Hendriks en H.M. van de Wiel, zijn verschenen.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
Kortsluiting
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2. In het besluit zijn locaties aangewezen voor het plaatsen van afvalcontainers voor huishoudelijk afval. Het gaat onder meer om twee locaties aan de zuidzijde van de Kolkakkerweg die zijn aangeduid als locaties W131 en W132 (hierna: de locaties). Het is de bedoeling dat op beide locaties één ondergrondse restafvalcontainer, twee bovengrondse papiercontainers en één bovengrondse container voor groente-, fruit- en tuinafval komen.
[appellant] woont nabij de aangewezen locaties op het perceel [locatie A] in Wageningen. Hij kan zich niet met de aanwijzing van de locaties verenigen omdat hij vreest dat de komst van de afvalcontainers zijn woon- en leefklimaat zal aantasten.
Belanghebbendheid
3. Vast staat dat [appellant] geen zienswijze naar voren heeft gebracht tegen het ontwerpaanwijzingsbesluit. Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7, wordt aan belanghebbenden in omgevingsrechtelijke zaken die zijn voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, niet tegengeworpen dat zij geen zienswijzen naar voren hebben gebracht over een ontwerpbesluit (uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786). Zoals op de zitting besproken, staat niet vast dat [appellant] belanghebbende is bij locatie W131. Wat daar ook van zij, inhoudelijk gaan zijn bezwaren voornamelijk over de gevolgen die hij zal ervaren van locatie W132, zodat de voorzieningenrechter hieronder de bezwaren tegen beide locaties gezamenlijk zal bespreken. Geschiktheid locaties
4. [appellant] betoogt dat de aangewezen locaties niet in overeenstemming zijn met de beleidsregels die het college hanteert bij het aanwijzen van locaties voor afvalcontainers en daarom daarvoor niet geschikt zijn. [appellant] stelt dat de aangewezen locaties in strijd zijn met de richtlijnen over het voorkomen van het verloren gaan van parkeerplaatsen. De omstandigheid dat op het parkeerterrein doorgaans voldoende lege plekken zijn, is in zijn ogen geen omstandigheid die meeweegt op grond van de beleidsregels.
[appellant] betoogt verder dat de aangewezen locaties ongeschikt zijn omdat de nadelige gevolgen van de aanwijzing onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Volgens [appellant] heeft het college miskend dat de bewoners van de flatgebouwen aan de zuidzijde van de Kolkakkerweg beschikken over eigen afvalvoorzieningen, zodat zij niet zullen profiteren van containers op de aangewezen locaties. Daarnaast stelt hij dat binnen het nieuwbouwproject aan de noordzijde van de weg eigen inzamelmogelijkheden moeten worden aangelegd in het kader van een integrale afweging. [appellant] heeft ter onderbouwing de Startnotitie Kolkakkerweg Noord overgelegd, die het college heeft vastgesteld op 1 november 2022. Bovendien zal als gevolg van het nieuwbouwproject de parkeerdruk toenemen, zodat de huidige parkeerplaatsen volgens [appellant] hoognodig zullen zijn.
4.1. Bij de keuze van een locatie voor afvalcontainers moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De voorzieningenrechter beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt hij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de afvalcontainers.
4.2. Bij het vaststellen van de locaties heeft het college de locatierichtlijnen gehanteerd zoals neergelegd in de Beleidsregels ondergrondse restafvalcontainers Wageningen 2022 (hierna: de locatierichtlijnen). De locatierichtlijnen luiden, voor zover van belang:
"Artikel 1. Locatierichtlijnen plaatsing ondergrondse containers
[…]
18. Het aanwijzen van locaties ten koste van parkeerplaatsen wordt zoveel mogelijk voorkomen. Als de voorkeur voor een containerlocatie, in een buurt waar de parkeerdruk hoog is, op een parkeerplaats valt, wordt in overleg met de medewerker van verkeer gezocht naar een locatie om die parkeerplaats te compenseren.
[…]"
4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de locaties geschikt heeft mogen achten.
Daarbij is ten eerste van belang dat het college heeft toegelicht dat uit inventarisaties is gebleken dat geen sprake is van een bestaand parkeertekort en dat [appellant] geen contra-expertise heeft overgelegd waaruit volgt dat op dit moment wel sprake zou zijn van een hoge parkeerdruk. Dat het aanwijzen van locaties ten koste van parkeerplaatsen zo veel als mogelijk moet worden voorkomen, betekent niet dat deze locaties nooit mogen worden aangewezen.
Ten tweede is van belang dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake zal zijn van onevenredig nadelige gevolgen. Dat, zoals [appellant] stelt, binnen het nieuwbouwproject aan de noordzijde van de Kolkakkerweg eigen inzamelmogelijkheden moeten worden aangelegd, kan de voorzieningenrechter niet volgen. Het bevoegd gezag maakt in het kader van afvalvoorzieningen afwegingen per grondgebied en is daarbij niet verplicht om de mogelijkheden voor afvalinzameling op te knippen per (nieuwbouw)project. Bovendien heeft het college toegelicht dat de containerlocaties ook zullen worden gebruikt door de bewoners van de zuidzijde van de Kolkakkerweg. Met het oog op doelmatigheid wordt namelijk gekozen voor één inzamelsysteem. Over de gevreesde toename van de parkeerdruk, heeft het college gezegd dat de herontwikkeling aan de noordzijde niet zal leiden tot een hogere parkeerdruk aan de zuidzijde, maar dat een verbetering van de parkeersituatie zal ontstaan omdat binnen dat project voldoende parkeergelegenheid wordt aangelegd waardoor aan de noordzijde het aantal parkeerplaatsen per appartement toeneemt. Het klopt dat nog niet geheel zeker is dat de verhouding tussen appartementen en parkeerplaatsen in het nieuwbouwproject ook zo zal uitpakken als de woningcorporatie nu van plan is, maar het college mag uitgaan van de gegevens die het heeft als het een besluit neemt. Er zijn bovendien geen aanknopingspunten om te menen dat het anders zal uitpakken. In de vrees voor een toename van de parkeerdruk heeft het college dus geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat de locaties aan de zuidzijde niet geschikt zouden zijn.
Het betoog faalt.
Alternatieve locatie
5. [appellant] betoogt dat de containerlocaties aan de noordzijde van de Kolkakkerweg kunnen worden aangelegd, aan de kopse kanten van de daar nieuw te bouwen flats. Volgens hem ligt de noordzijde meer voor de hand omdat er meer bewoners van de noordzijde van de afvalcontainers gebruik zullen maken. Bovendien hoeven in dat geval met het oog op de verkeersveiligheid minder mensen de Kolkakkerweg over te steken om hun afval weg te brengen. Daarnaast liggen op de door hem voorgestelde locatie geen kabels en leidingen onder de grond en is deze locatie in zijn ogen beter bereikbaar voor het inzamelvoertuig.
5.1. In overweging 4.3 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het college de locaties geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de afvalcontainers. De voorzieningenrechter zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locaties vanwege de voorgestelde alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zo veel geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
5.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van een zo veel geschikter alternatieve locatie dat het college niet had mogen vasthouden aan de aangewezen locaties. Het college heeft over de voorgestelde alternatieve locatie aan de noordzijde toegelicht dat tussen de voorziene bouwblokken volwassen eiken staan, waardoor het plaatsen van containers op die locatie niet mogelijk is en deze locatie niet bereikbaar is voor het inzamelvoertuig. Mogelijk kunnen de containers ten noorden van de flats staan, maar daarmee wordt de loopafstand voor bewoners van de zuidzijde van de Kolkakkerweg vergroot. Weliswaar moeten voor de aangewezen locaties de bewoners van de noordzijde de Kolkakkerweg oversteken om hun afval weg te brengen, maar het college heeft toegelicht dat dit vanuit verkeerskundig opzicht niet zo gevaarlijk is dat dit op bezwaren stuit en dat de aangewezen locaties het meest centraal liggen voor alle gebruikers van de containers, te weten de bewoners van appartementen aan zowel de noord- als de zuidzijde van de Kolkakkerweg. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de toelichting van het college te twijfelen.
Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, griffier.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. Den Broeder
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2023