ECLI:NL:RVS:2023:243
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 28 juli 2022 een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afwees. De rechtbank had het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen. Tevens was er een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd, tot een maximum van € 7.500,00, voor elke dag dat deze termijn werd overschreden.
In het hoger beroep heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Pals, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord in een eerdere uitspraak.
De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 januari 2023.