ECLI:NL:RVS:2023:2426

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
202206411/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit college van burgemeester en wethouders Rotterdam

Op 22 juni 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een besluit genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 154,00, zijn voor rekening van de appellante. Op 26 augustus 2022 heeft de appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 28 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De appellante is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 mei 2023 behandeld. De appellante, bijgestaan door mr. N. Mbutu, heeft betoogd dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is, omdat zij door persoonlijke omstandigheden, zoals de zorg voor haar zieke moeder en dochter, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Afdeling oordeelt echter dat de appellante, indien zij niet online bezwaar kon maken, haar bezwaarschrift ook per post had kunnen indienen. De Afdeling concludeert dat de appellante in verzuim is geweest en dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het beroep van de appellante is ongegrond verklaard, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.

Uitspraak

202206411/1/R4.
Datum uitspraak: 21 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2022 heeft het college zijn beslissing om op 13 juni 2022 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2018 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 154,00, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 28 september 2022 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nr. 202206410/1/R4 op zitting behandeld op 16 mei 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. N. Mbutu, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.L. Koot, K. el Quasghiri en mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 26 augustus 2022 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 22 juni 2022. Bij besluit van 28 september 2022 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend en de door [appellante] aangedragen redenen volgens het college geen aanleiding vormen om de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar te achten.
[appellante] is het niet eens met dit besluit.
Wettelijk kader
2.       De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die van de uitspraak deel uitmaakt.
Verschoonbare termijnoverschrijding?
3.       [appellante] betoogt dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij stelt dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. Volgens [appellante] heeft zij na ontvangst van het besluit van 22 juni 2022 verschillende keren tevergeefs geprobeerd om daartegen online bezwaar te maken. [appellante] stelt dat haar door medewerkers van de gemeente Rotterdam telefonisch meerdere keren is geadviseerd het de volgende dag opnieuw te proberen. Volgens [appellante] heeft zij uiteindelijk niet tijdig bezwaar gemaakt omdat zij ten tijde van de bezwaartermijn de zorg droeg voor haar zieke moeder en dochter waardoor zij niet is toegekomen aan haar administratie. [appellante] stelt dat zij niemand in haar directe omgeving had die haar administratie kon overnemen.
Volgens [appellante] kan daarom redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest.
3.1.    Vast staat dat de termijn voor het maken van bezwaar liep tot en met 3 augustus 2022 en dat het op 26 augustus 2022 ingediende bezwaarschrift dus buiten de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven termijn van zes weken is ingediend.
De Afdeling is van oordeel dat [appellante] in het geval het haar, zoals zij stelt, niet lukte om online bezwaar te maken, haar bezwaarschrift tijdig per post had kunnen opsturen naar het in het besluit vermelde postadres. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom zij dat niet had kunnen doen.
Verder overweegt de Afdeling dat, voor zover [appellante] door persoonlijke omstandigheden niet is toegekomen aan haar administratie, dit de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maakt. Indien [appellante] niet zelf in staat was om het bezwaarschrift binnen de termijn in te dienen en zij naar gesteld destijds niemand in haar directe omgeving had die haar administratie kon overnemen, dan had zij een gemachtigde kunnen zoeken die voor haar binnen de termijn een bezwaarschrift had kunnen indienen.
De Afdeling ziet in wat [appellante] heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat zij in verzuim is geweest.
Het college heeft het bezwaarschrift daarom terecht
niet-ontvankelijk verklaard.
4.       Het beroep is ongegrond.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023
490-1070
BIJLAGE
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:7 luidt:
"De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:8 luidt:
"1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
[…]."
Artikel 6:11 luidt:
"Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
21 juni 2023