202104679/1/R4.
Datum uitspraak: 21 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Theo Pouw Beheer B.V. en CTU Flevokust B.V., gevestigd te Utrecht onderscheidenlijk Lelystad,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2020 hebben gedeputeerde staten Theo Pouw Beheer een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 9 juni 2021 hebben gedeputeerde staten het door Theo Pouw Beheer daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust beroep ingesteld.
Gedeputeerde staten hebben een verweerschrift ingediend.
Bij besluiten van 10 december 2021 en 23 mei 2022 hebben gedeputeerde staten besloten over te gaan tot invordering.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 19 december 2022, waar Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. G.J.R. Lutje Schipholt, E. Lok en W. Brouwer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De Theo Pouw Groep is gevestigd in Utrecht en omschrijft zichzelf als een one stop shop met producten en diensten voor de grond-, weg-, water- en betonbouw. In dit verband worden onder meer diensten als transport, verhuur en be- en verwerking van grond-, bouw- en afvalstoffen aan de markt geleverd en producten als zand, gereinigde grond en dergelijke verkocht. Binnen de Theo Pouw Groep zijn onder meer Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust opgericht. Theo Pouw Beheer richt zich op het (financieel) beheer van de verschillende dochterbedrijven binnen de Theo Pouw Groep. CTU Flevokust vormt één van de drie inland terminals op het perceel IJsselmeerdijk 85 in Lelystad (hierna: het perceel), gericht op optimale uitvoering en begeleiding van logistieke processen rond containers. In dit kader wordt CTU Flevokust veelal benaderd door reders en/of expediteurs om het transport van goederen in containers te faciliteren.
Volgens gedeputeerde staten is het een persoon als bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer verboden bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in ontvangst te nemen zonder dat daarbij een omschrijving en een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39, eerste lid, onder a en b, van de Wet milieubeheer kan worden verstrekt. Tijdens een uitgevoerde controle op het perceel bleek dat bij zes containers gevuld met de afvalstof 'used cooking oil' met Eural-code 20.01.25 geen afvalbegeleidingsbrief aanwezig was.
Naar aanleiding hiervan is Theo Pouw Beheer gelast de overtreding van artikel 10.40, tweede lid, van de Wet milieubeheer te beëindigen en beëindigd te houden door geen bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen meer in ontvangst te nemen zonder afvalbegeleidingsbrief. Daarbij is bepaald dat Theo Pouw Beheer een dwangsom van € 2.500,- verbeurt wanneer na het verstrijken van de begunstigingstermijn wordt geconstateerd dat niet is voldaan aan de bovengenoemde last. De begunstigingstermijn bedraagt 7 dagen na verzenddatum van het besluit. Uitgelegd is verder dat een volgende controle op de last onder dwangsom minimaal 7 dagen na de vorige controle op de last onder dwangsom zal plaatsvinden en dat wanneer dan geconstateerd wordt dat de overtreding opnieuw wordt begaan nogmaals een dwangsom van € 2.500,- zal worden verbeurd. Het maximaal te verbeuren dwangsombedrag is € 5.000,-.
Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust zijn het niet eens met de door gedeputeerde staten opgelegde last onder dwangsom.
2. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Ontvankelijkheid CTU Flevokust
3. Gedeputeerde staten stellen dat het beroep van CTU Flevokust niet-ontvankelijk is. Daarbij wijzen gedeputeerde staten er op dat alleen Theo Pouw Beheer bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 20 oktober 2020, en niet CTU Flevokust.
3.1. Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld."
3.2. In het bezwaarschrift tegen het besluit van 20 oktober 2020 is alleen vermeld dat Theo Pouw Beheer B.V. bezwaar maakt tegen dat besluit. Maar dat geeft naar het oordeel van de Afdeling in dit geval geen aanleiding om CTU Flevokust artikel 6:13 van de Awb tegen te werpen. CTU Flevokust en Theo Pouw Beheer kunnen in deze handhavingsprocedure namelijk zodanig met elkaar worden vereenzelvigd dat het bezwaar moet worden geacht mede door CTU Flevokust te zijn gemaakt. Weliswaar is de last onder dwangsom opgelegd aan Theo Pouw Beheer, als enig bestuurder van CTU Flevokust, maar de door gedeputeerde staten aangenomen overtreding van artikel 10.40, tweede lid, van de Wet milieubeheer is volgens gedeputeerde staten begaan door het bedrijf van CTU Flevokust. En hoewel de last is opgelegd aan Theo Pouw Beheer, was een controlebrief van 9 juli 2020 nog gericht aan CTU Flevokust. In het voornemen tot oplegging van de last onder dwangsom, gericht aan Theo Pouw Beheer, staat dat Theo Pouw Beheer in die controlebrief is verzocht de overtreding te beëindigen. Ook gedeputeerde staten hebben Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust tijdens deze handhavingsprocedure dus op bepaalde momenten met elkaar vereenzelvigd. Daarnaast is één omgevingsvergunning verleend voor de inrichting van het gehele perceel waar Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust activiteiten verrichten en hebben Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust beide zeggenschap over de handelingen die zouden kunnen leiden tot de gestelde overtreding. Gelet hierop is er geen grond om het beroep, voor zover ingesteld door CTU Flevokust, niet-ontvankelijk te verklaren.
Overtreding
4. Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust betogen allereerst dat het besluit is gericht aan de verkeerde persoon. Theo Pouw Beheer betoogt dat zij niet de drijver van de inrichting noch de vergunninghouder is en dat om die reden CTU Flevokust had moeten worden aangeschreven.
4.1. Anders dan Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust betogen ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat Theo Pouw Beheer niet als overtreder aangemerkt kan worden. Theo Pouw Beheer is enig bestuurder van CTU Flevokust. Theo Pouw Beheer kon als enig bestuurder zeggenschap uitoefenen over de door CTU Flevokust verrichte activiteiten In zoverre ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat het besluit ten onrechte aan Theo Pouw Beheer zou zijn gericht.
5. Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust betogen verder dat gedeputeerde staten zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat sprake is van een overtreding van artikel 10.40, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Zij betwisten niet dat er ook activiteiten op het perceel worden verricht waardoor sprake zou kunnen zijn van een inrichting die onder de werking van artikel 10.40, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer valt. Maar zij stellen dat zij een bijzondere onderneming hebben waarbij ook transport van afvalstoffen plaatsvindt zonder dat deze stoffen daadwerkelijk aan haar worden afgegeven. Er is volgens hen daarom geen sprake van een persoon als bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer en daarmee ook niet van ontvangst van afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.40, tweede lid, van de Wet Milieubeheer. CTU Flevokust heeft als vervoerder nooit de beschikking over de Bill of Lading en daarmee (mogelijk) ook een beperkte kennis over de aard en samenstelling van de daadwerkelijk in een container aanwezige goederen. Daar komt bij dat de containers door CTU Flevokust ook niet worden geopend, tenzij daar expliciet opdracht voor wordt gegeven door bijvoorbeeld de douane.
Verder betogen Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust dat evident is dat CTU Flevokust het goed niet voor zichzelf houdt en dat dus geen sprake is van bezit maar van houderschap. CTU Flevokust voldoet ook niet aan de begripsomschrijvingen, die de Wet milieubeheer in dit verband hanteert voor 'afvalstoffenhandelaar’, 'afvalstoffenmakelaar' ‘afvalstoffenproducent' en ‘afvalstoffenhouder’. Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust wijzen er ook op dat wat betreft de overslag van containers met afvalstoffen geen sprake is van een overtreding van artikel 10.40, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Het feit dat er binnen de inrichting ook opslag van bulkafvalstoffen kan plaatsvinden maakt niet dat ook voor de onderhavige containers een begeleidingsbrief aanwezig moet zijn. Volgens Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust wordt op andere terminals in Nederland waar containers met afvalstoffen worden overgeslagen, een begeleidingsbrief bij containers niet als verplicht document aangemerkt.
Verder wijzen Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust er op dat de onderhavige containers gevuld met used cooking oil vanuit het buitenland worden aangevoerd en via de Rotterdamse haven, na overslag vanuit zeeschepen naar binnenvaartschepen en via de inrichting van CTU Flevokust, uiteindelijk naar de drie verwerkingsbedrijven worden afgevoerd. Die afvalstof kent haar oorsprong dus in het buitenland waarbij het transport conform de bepalingen uit de Verordening (EG) 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006 L 190/1; hierna: de EVOA) plaatsvindt. In dat geval hoeft geen begeleidingsbrief te worden afgegeven.
5.1. Gedeputeerde staten stellen in het verweerschrift dat afvalstoffen worden ontvangen binnen de inrichting, namelijk containers met afvalstoffen en bulkafvalstoffen, en dat deze gedurende korte of langere tijd verblijven binnen de inrichting. Het is volgens gedeputeerde staten voor de beoordeling voor de plicht om een begeleidingsbrief bij ontvangen partijen afvalstoffen te hebben niet relevant of de ontvangen afvalstoffen in het bezit zijn of komen van CTU Flevokust.
Verder wijzen gedeputeerde staten er op dat niet de handeling doorslaggevend is voor de vraag of sprake is van een inrichting waarvoor een meldingsplicht geldt die afvalstoffen ontvangt. De kwalificatie als provinciale inrichting, in dit geval een inrichting als bedoeld in categorie 28.4 van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, maakt dat sprake is van een meldingsplicht. CTU Flevokust drijft een dergelijke inrichting en is dan ook aan te merken als een persoon als bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
Gedeputeerde staten erkennen dat als de afvalstof vanuit het buitenland wordt aangevoerd het voldoende is om een zogenoemd Annex VlI-formulier bij de ontvangen afvalstof te hebben. Er hoeft dan geen begeleidingsbrief te worden overgelegd. Maar tijdens de controles in juli 2020 en september 2020 hebben toezichthouders geconstateerd dat er containers met afvalstoffen zijn ontvangen waarbij geen begeleidingsbrieven zaten. De toezichthouders hebben toen - omdat uit een ander document genaamd "toestemming tot het wegvervoer" kon worden opgemaakt dat de afvalstoffen uit het buitenland kwamen - gevraagd naar het kennisgevingsformulier op grond van de EVOA. Deze kennisgevingsformulieren konden ook niet worden overgelegd. Dergelijke formulieren moeten aanwezig zijn op het moment dat een partij afvalstoffen - afkomstig uit het buitenland - wordt ontvangen binnen een inrichting. Overigens wijzen gedeputeerde staten er op dat de locatie van herkomst van de afvalstoffen niet het buitenland was maar Nederland. Op dat moment moet er een begeleidingsbrief op grond van artikel 10.40, tweede lid, van de Wet milieubeheer bij de ontvangen afvalstoffen zitten. Nu er zowel geen afvalbegeleidingsbrieven als kennisgevingsformulieren op grond van de EVOA konden worden overgelegd, is er sprake van een overtreding van artikel 10.40, tweede lid, van de Wet milieubeheer, aldus gedeputeerde staten.
5.2. Om een last onder dwangsom op te kunnen leggen moet een wettelijk voorschrift zijn overtreden. In dit geval wordt Theo Pouw Beheer verweten artikel 10.40, tweede lid, van de Wet milieubeheer te hebben overtreden. Op grond van dit artikellid moet het gaan om een persoon als bedoeld in het eerste lid en daarmee om een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, aan wie bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden afgegeven. In artikel 1.1, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Wet Milieubeheer wordt nader omschreven wat onder meer wordt verstaan onder afgifte.
5.3. Op de zitting van de Afdeling is gebleken dat er mogelijk meer bepalingen zijn waaraan Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust bij de ontvangst van afvalstoffen moeten voldoen. Zo is in artikel 10.40, tweede lid, van de Wet milieubeheer geregeld dat het een persoon als bedoeld in het eerste lid van dat artikel verboden is bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in ontvangst te nemen zonder dat hem daarbij een omschrijving en een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39, eerste lid, onder a en b, wordt verstrekt. Daarnaast is in artikel 10.44 van de Wet milieubeheer geregeld dat de vervoerder van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen verplicht is een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 bij die afvalstoffen aanwezig te hebben, zolang hij die afvalstoffen onder zich heeft.
Verder zijn in artikel 3, eerste lid, van de EVOA afvalstoffen omschreven waarvoor bij overbrengingen binnen de Gemeenschap de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, als vastgelegd in titel II, dient te worden gevolgd. Gelet op artikel 11, eerste lid, onder a, van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen gelden de in de artikelen 10.39, eerste lid, onder b, en 10.44, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer gestelde verplichtingen niet voor het vervoer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, waarop de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen van toepassing is, als dit vervoer vergezeld gaat van de begeleidende documenten, bedoeld in die verordening.
5.4. In het besluit van 20 oktober 2020 is uitsluitend handhavend opgetreden wegens overtreding van artikel 10.40, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Gelet op de hiervoor weergegeven bepalingen zijn er voor de vervoerder dan wel ontvanger van afvalstoffen evenwel diverse regels waaraan bij het transport dan wel de ontvangst van afvalstoffen dient te worden voldaan. Zo is de herkomst van de afvalstof van belang en het antwoord op de vraag of de afvalstof ook wordt afgegeven aan de vervoerder.
5.5. Uit de aan dat besluit ten grondslag gelegde controlerapporten blijkt onvoldoende dat ten tijde van de controles een overtreding van artikel 10.40, tweede lid, van de Wet milieubeheer is geconstateerd door de toezichthouder. Zo is geen onderzoek gedaan naar het antwoord op de vraag of sprake was van ontvangst met opslag of van vervoer met overslag en bestaat onduidelijkheid over de herkomst van de gecontroleerde containers. Daarom is niet duidelijk of de containers waren afgegeven aan CTU Flevokust zoals bedoeld in de Wet milieubeheer of dat CTU Flevokust alleen optrad als vervoerder en daarom alleen sprake was van overslag. Gedeputeerde staten hebben gelet op het voorgaande onvoldoende inzichtelijk gemaakt of sprake is van afgifte van afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Daarnaast wijst de Afdeling er op dat in artikel 10.40, tweede lid, van de Wet milieubeheer staat dat de containers niet in ontvangst mogen worden genomen zonder dat daarbij een begeleidingsbrief is verstrekt. De enkele omstandigheid dat de begeleidingsbrief als de container op het perceel is opgeslagen niet direct kan worden getoond, betekent daarom nog niet dat artikel 10.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer is overtreden.
De Afdeling is dan ook van oordeel dat gedeputeerde staten aan het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag heeft gelegd.
Het betoog slaagt.
6. Aan de bespreking van de overige gronden komt de Afdeling niet toe.
Invorderingsbesluiten 10 december 2021 en 23 mei 2022
7. Op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Awb heeft een beroep tegen het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Nu bij de Afdeling een beroep aanhangig is tegen de opgelegde last onder dwangsom is een beroep van rechtswege ontstaan tegen de besluiten van 10 december 2021 en 23 mei 2022.
8. Omdat de opgelegde last onder dwangsom in rechte geen stand kan houden, is de grondslag voor de besluiten tot invordering van 10 december 2021 en 23 mei 2022 komen te vervallen. Daarom zal de Afdeling de beroepen van Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust tegen deze besluiten gegrond verklaren en die besluiten vernietigen. Om die reden hoeft niet meer te worden ingegaan op de gronden die zijn aangevoerd tegen de invorderingsbesluiten.
Slot en conclusie
9. Het beroep van Theo Pouw Beheer en CTU Flevokust gericht tegen het besluit van 9 juni 2021 is gegrond. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 20 oktober 2020 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar van 9 juni 2021. De beroepen gericht tegen de besluiten van 10 december 2021 en 23 mei 2022 zal de Afdeling gegrond verklaren en deze besluiten komen voor vernietiging in aanmerking.
10. Gedeputeerde staten hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van Theo Pouw Beheer B.V. en CTU Flevokust B.V. gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland van 9 juni 2021, kenmerk 2797849;
III. herroept het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland van 20 oktober 2020, kenmerk Z2020-012867/D2020-242811;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. verklaart de beroepen van Theo Pouw Beheer B.V. en CTU Flevokust B.V. tegen de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Flevoland van 10 december 2021, kenmerk Z2021-014234/D2021-292634 en 23 mei 2022, kenmerk Z2022-004935/D2022-160422, gegrond;
VI. vernietigt deze besluiten;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Flevoland aan Theo Pouw Beheer B.V. en CTU Flevokust B.V. het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 vergoedt, met dien verstande dat dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, mr. C.C.W. Lange en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023
700
BIJLAGE
Artikel 1.1 van de Wet milieubeheer luidt:
"[…];
5. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. onder het zich ontdoen van afvalstoffen mede verstaan het nuttig toepassen of verwijderen van afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze zijn ontstaan;
b. onder het zich door afgifte ontdoen van afvalstoffen mede verstaan:
1°.het voor nuttige toepassing of verwijdering brengen van afvalstoffen vanuit een inrichting naar een elders gelegen inrichting die aan dezelfde natuurlijke of rechtspersoon behoort;
2°.het tijdelijk voor nuttige toepassing afgeven van afvalstoffen;
3°.het voor verwerking afgeven van afvalstoffen aan een afvalstoffenhandelaar."
Artikel 10.37 van de Wet milieubeheer luidt:
"1. Het is verboden zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen te ontdoen.
2. Het verbod geldt niet indien bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden afgegeven aan een persoon:
a. die krachtens artikel 10.45 of 10.48 bevoegd is de betrokken afvalstoffen in te zamelen;
b. die bevoegd is de betrokken afvalstoffen nuttig toe te passen of te verwijderen:
1°. krachtens hoofdstuk 8 of op grond van een omgevingsvergunning;
2°. op grond van een krachtens artikel 10.2, tweede lid, verleende vrijstelling of een ontheffing krachtens artikel 10.63, eerste of tweede lid, van het verbod, bedoeld in artikel 10.2, eerste lid;
3°. krachtens artikel 10.52;
4°. op grond van een krachtens artikel 10.54, derde lid, verleende vrijstelling of een ontheffing krachtens artikel 10.63, tweede lid, van het verbod, bedoeld in artikel 10.54, eerste lid;
c. die krachtens artikel 10.50 is vrijgesteld van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de artikelen 10.38 tot en met 10.40, 10.45, 10.46 en 10.48;
d. die op grond van een krachtens de Waterwet verleende vergunning bevoegd is de betrokken afvalstoffen te lozen, dan wel aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig te nemen met het oogmerk ze te lozen;
e. die krachtens de Waterwet bevoegd is afvalstoffen van de betrokken aard en samenstelling te brengen in oppervlaktewateren;
f. die in een ander land dan Nederland is gevestigd, en die overeenkomstig de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen en titel 10.7 die afvalstoffen naar dat land brengt;
g. die krachtens artikel 10.55 bevoegd is de betrokken afvalstoffen te vervoeren of te verhandelen."
Artikel 10.39 van de Wet milieubeheer luidt:
"1. Degene die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door afgifte aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met e, verstrekt:
a. aan deze persoon een omschrijving van aard, eigenschappen en samenstelling van die afvalstoffen;
b. aan degene die opdracht heeft de afvalstoffen naar die persoon te vervoeren, een begeleidingsbrief.
2. De begeleidingsbrief bevat ten minste de in het eerste lid, onder a, en de in artikel 10.38, eerste lid, bedoelde gegevens."
Artikel 10.40 van de Wet milieubeheer luidt:
"1. Een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, aan wie bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden afgegeven, meldt met betrekking tot een zodanige afgifte, aan een door Onze Minister aan te wijzen instantie:
a. de datum van afgifte;
b. de naam en het adres van degene van wie de afvalstoffen afkomstig zijn;
c. de gebruikelijke benaming en de hoeveelheid van de afvalstoffen;
d. de plaats waar en de wijze waarop de afvalstoffen worden afgegeven;
e. de wijze waarop de afvalstoffen nuttig worden toegepast of worden verwijderd;
f. ingeval de afgifte geschiedt door tussenkomst van een ander die opdracht had de afvalstoffen naar hem te vervoeren: diens naam en adres en de naam en het adres van degene in wiens opdracht het vervoer geschiedt.
2. Het is een persoon als bedoeld in het eerste lid verboden bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in ontvangst te nemen zonder dat hem daarbij een omschrijving en een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39, eerste lid, onder a en b, worden verstrekt.
3. Op verzoek van gedeputeerde staten van een provincie of burgemeester en wethouders van een gemeente die terzake bevoegd gezag zijn, worden de gegevens, als bedoeld in het eerste lid, aan gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders gezonden."
Artikel 10.44 van de Wet milieubeheer luidt:
"1. Degene die bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen vervoert, is verplicht zolang hij die afvalstoffen onder zich heeft, een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 bij die afvalstoffen aanwezig te hebben.
[…];"
Artikel 2 van Het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen luidt:
"1. De in artikel 10.40, eerste lid, van de wet gestelde verplichting geldt niet voor andere dan de ingevolge het tweede lid aangewezen categorieën van gevallen.
2. Als categorieën van gevallen waarvoor de in artikel 10.40, eerste lid, van de wet gestelde verplichting geldt, worden aangewezen de categorieën van gevallen waarin de afgifte geen betrekking heeft op afvalstoffen die behoren tot een in bijlage I aangegeven categorie en:
a.de afgifte van bedrijfsafvalstoffen geschiedt aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder b, aanhef en onder 1°, van de wet die een inrichting drijft:
1°.als bedoeld in categorie 28.4 van bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht, niet zijnde een inrichting voor:
a. uitsluitend het opslaan, overslaan, verwerken of het verrichten van een combinatie van deze handelingen met betrekking tot schone kunststoffen,
b. uitsluitend het opslaan, overslaan, verwerken of het verrichten van een combinatie van deze handelingen met betrekking tot banden,
c. uitsluitend het opslaan, overslaan, verwerken of het verrichten van een combinatie van deze handelingen met betrekking tot kabelschroot omhuld of geïsoleerd met kunststoffen, niet zijnde grondkabels,
d. uitsluitend een combinatie van de handelingen van het opslaan, overslaan of verwerken met betrekking tot papier, textiel, ferro- of non-ferrometalen, schroot, schone kunststoffen, glas, banden, kabelschroot omhuld of geïsoleerd met kunststoffen, niet zijnde grondkabels, of een combinatie van deze afvalstoffen,
e. uitsluitend het verrichten van de handelingen: het opslaan, overslaan, verwerken of een combinatie van deze handelingen met betrekking tot afgedankte batterijen of accu’s als bedoeld in de Regeling beheer batterijen en accu’s 2008, afgedankte elektrische en elektronische apparatuur als bedoeld in de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, autowrakken als bedoeld in het Besluit beheer autowrakken, of een combinatie daarvan, indien voor de desbetreffende batterijen of accu’s, elektrische en elektronische apparatuur of autowrakken verslag wordt gedaan als bedoeld in respectievelijk artikel 13, eerste lid, van de Regeling beheer batterijen en accu’s 2008 of artikel 15, eerste lid, van het Besluit beheer autowrakken, of,
f. uitsluitend het verrichten van een combinatie van de handelingen, bedoeld in de onderdelen a tot en met e;
2°.voor het opslaan van verontreinigde grond, waaronder begrepen verontreinigde baggerspecie, die van buiten de inrichting afkomstig is, met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 50 m3 of meer;
3°.voor het overslaan van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen, die van buiten de inrichting afkomstig zijn, met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 50 m3 of meer;
4°.voor het sorteren van bouw- en sloopafvalstoffen met een opslagcapaciteit van meer dan 50 m3, of
5°.voor het composteren van groenafval met een verwerkingscapaciteit van meer dan 50 m3 per jaar, of
b.de afgifte van gevaarlijke afvalstoffen geschiedt aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder b, van de wet.
3. Een persoon als bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, van de wet voor wie de in dat lid gestelde verplichting ingevolge dit besluit niet geldt, registreert de in dat lid bedoelde gegevens op een zodanige wijze dat:
a. controle daarvan door degenen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de wet binnen een redelijke termijn mogelijk is, en
b. deze gedurende ten minste vijf jaar zijn te raadplegen.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van registreren."