202201167/1/R1.
Datum uitspraak: 21 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], gevestigd te Udenhout, gemeente Tilburg,
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012, 11e herziening ([locatie 1])" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[maatschap] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.J.C. Mol, rechtsbijstandverlener te Tilburg en de raad, vertegenwoordigd door mr. G.F.M. Bakkers, zijn verschenen. Tevens is [maatschap], vertegenwoordigd door haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B], bijgestaan door mr. J.H.D. Elings, advocaat te Tilburg, vergezeld door [gemachtigde], ter zitting als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de herbestemming van de [locatie 1] te Udenhout van een intensieve veehouderij naar een bedrijf voor statische opslag. Ook maakt het plan twee zogenoemde Ruimte-voor-Ruimte woningen mogelijk, waarvan één in gebruik zal worden genomen als bedrijfswoning en de ander als burgerwoning. Met de herbestemming van het plangebied zal daarnaast de huidige bedrijfswoning worden omgezet naar een burgerwoning. Twee recreatieappartementen blijven onder dit plan gehandhaafd. [maatschap] is de initiatiefnemer van deze ontwikkeling.
2. [appellant] exploiteert aan de [locatie 2] een melkveehouderij en kan zich niet verenigen met de ontwikkelingen. Het perceel van [appellant] bevindt zich ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de weg.
Wet- en regelgeving
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De beroepsgronden
5. [appellant] betoogt dat het plan tot gevolg heeft dat haar gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt. Op grond van artikel 4, eerste lid, onder b, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) moet ten minste 50 meter afstand worden gehouden tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat buiten de bebouwde kom gelegen is. Bij het bepalen van de afstand is de raad ten onrechte uitgegaan van de afstand tussen de in het plangebied voorziene woningen en de op het agrarische perceel aanwezige bedrijfsbebouwing. De raad had de afstand tussen de woningen en de grens van het agrarische bouwvlak tot uitgangspunt moeten nemen, omdat in het gehele bouwvlak bedrijfsbebouwing kan worden opgericht. Die afstand is met 33 meter korter dan de in de Wgv bepaalde afstand. Het plan heeft dus tot gevolg dat niet meer aan de voorzijde van het perceel kan worden uitgebreid. In een door P. Balemans, adviseur vergunningen van ZLTO, opgestelde notitie, overgelegd bij het beroepschrift, staat dat de voorzijde van het perceel juist bij uitstek geschikt is voor het houden van jongvee, omdat de kans op overdracht van dierziekten op het kwetsbare vee elders op het perceel te groot is. Daarnaast zullen de in het plan voorziene vakantieappartementen leiden tot een beperking van haar bedrijfsvoering, vanwege de geur- en geluidshinder die toekomstige gebruikers van de vakantieappartementen kunnen ervaren van de veehouderij. [appellant] vreest dat in die appartementen zal worden gewoond, wat de kans op klachten over de veehouderij vergroot.
5.1. De raad stelt dat van de afstand tot de bestaande bedrijfsbebouwing kan worden uitgegaan, omdat niet reëel is dat een uitbreiding van het bedrijf van [appellant] aan de voorzijde van het perceel zal plaatsvinden. In oktober 2017 is het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012, 4e herziening ([locatie 2])" vastgesteld, waarmee het bouwvlak op het perceel [locatie 2] in oostelijke richting is verruimd van 0,75 hectare naar 1,5 hectare. In de toelichting bij het bestemmingsplan is een situatietekening opgenomen, waarop in oostelijke richting een loods is afgebeeld en in noordelijke richting sleufsilo’s zijn getekend. Ook is in januari 2021 een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van het bedrijf in noordoostelijke richting. Hieruit heeft de raad afgeleid dat realistisch is dat een uitbreiding van het bedrijf voorbij de bedrijfswoning aan de zuidwestelijke zijde van het bouwvlak zal plaatsvinden. De raad stelt dat het realiseren van een jongveestal aan de voorzijde van het perceel gepaard zal moeten gaan met forse aanpassingen, terwijl de achterzijde van het perceel voldoende ruimte biedt om effectief tot een vergroting van de bestaande stallen over te gaan. Verder heeft de raad meegewogen dat ook onder de vorige planologische situatie een uitbreiding aan de voorzijde van het perceel [locatie 2] niet kon worden gerealiseerd, gelet op de afstand tot de burgerwoning aan de [locatie 3]. Het bedrijf van [appellant] wordt daarom niet op onevenredige wijze geschaad in de ontwikkelingsmogelijkheden. Over de recreatieve voorzieningen stelt de raad dat deze eerder bij omgevingsvergunning zijn vergund en dat de vaststelling van het bestemmingsplan hiervoor geen wijzigingen voor met zich brengt. Bovendien bevinden de recreatieappartementen zich op meer dan 100 m afstand van het bedrijf van [appellant].
5.2. Niet in geschil is dat de veehouderij die [appellant] op het perceel [locatie 2] exploiteert, moet worden aangemerkt als een veehouderij als bedoeld in de Wgv en dat daar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. De in het plan voorziene woningen kunnen worden aangemerkt als geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wgv.
5.3. Voor de vraag vanaf welk punt had moeten worden gemeten om vast te stellen of aan de afstandsnorm van 50 meter wordt voldaan, is het volgende van belang. In beginsel geldt als uitgangspunt de grens van het aangegeven bouwvlak van de veehouderij, omdat binnen het gehele bouwvlak bedrijfsbebouwing tot stand kan komen waarin hinderveroorzakende activiteiten plaatsvinden. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als zeker is dat het bedrijf geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft of geen mogelijkheid meer heeft om binnen het bouwblok nieuwe bebouwing voor hinderveroorzakende activiteiten op te richten. Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:422, onder 5.10. 5.4. In dit geval heeft de raad de bedrijfsbebouwing van [appellant] als uitgangspunt mogen nemen, omdat [appellant] aan de voorzijde van het perceel al in haar uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt door de bestaande woning aan de [locatie 3]. De afstand tussen deze woning en het bouwvlak van het perceel [locatie 2] is ongeveer 5 meter en dit leidt ertoe dat de mogelijkheid om dierenverblijven op te richten aan de voorzijde van het perceel al aanzienlijk is beperkt. Verder moest al een afstand van 50 meter worden aangehouden tot de bestaande bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] (vergelijk artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wgv). Deze woning staat op 33 meter van het agrarische bouwvlak. Dit is ook de kortste afstand tussen geurgevoelige objecten op het perceel [locatie 1] en het bestemmingsvlak op het perceel [locatie 2]. [appellant] werd door zowel de aanwezigheid van de woning aan de [locatie 3] als de bestaande bedrijfsbebouwing aan de [locatie 1] in zoverre al in haar bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden belemmerd. De wijziging van de bestemming van de bedrijfsgebouwen in het plan leidt niet tot een verdergaande belemmering.
5.5. Verder heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat ook de in het plan voorziene vakantieappartementen niet zullen leiden tot een belemmering in de bedrijfsvoering van [appellant]. De afstand tussen de vakantieappartementen en bedrijfsbebouwing van de veehouderij is ruimschoots 50 meter. De appartementen zijn bovendien al in een eerder stadium vergund en het plan leidt in dat opzicht niet tot een gewijzigde situatie. De appartementen zullen ook aan de hoofdactiviteit, de opslag van statische goederen, ondergeschikt zijn. Voor zover in strijd met artikel 4.1.1 van de planregels illegale bewoning in de recreatieappartementen zou plaatsvinden, kan [appellant] verzoeken hier handhavend tegen op te treden.
5.6. De conclusie is dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vaststelling van het plan niet tot een verdere beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij leidt.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. drs. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023
745-1049
BIJLAGE
Wet geurhinder en veehouderij
Artikel 3
[…]
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft gehouden deel uit te maken van een andere veehouderij;
a. […];
b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen;
[…].
Artikel 4
1. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
a. […];
b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
[…].