ECLI:NL:RVS:2023:2400

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
202300160/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over spoedeisende bestuursdwang wegens onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 1 december 2022 een besluit genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Dit besluit volgde op de constatering dat [appellant] op 22 november 2022 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 had aangeboden. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 154,00, zijn voor rekening van [appellant] gesteld. De bestuursdwang bestond uit het verwijderen van een doos die naast de ondergrondse papiercontainer was aangetroffen, waarop een adreslabel met de naam en het adres van [appellant] was gevonden.

[appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, maar dit bezwaar werd op 29 december 2022 ongegrond verklaard. Hierop heeft hij beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 mei 2023 heeft [appellant] aangevoerd dat hij niet verantwoordelijk is voor het plaatsen van de doos, maar dat deze door een persoon van een goed doel naast de container is neergezet. Hij betoogde dat het college nader onderzoek had moeten doen naar camerabeelden om de werkelijke overtreder vast te stellen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat het college op basis van het adreslabel [appellant] als overtreder mag aanmerken, tenzij hij het bewijsvermoeden kan ontkrachten. De Afdeling concludeert dat [appellant] zijn stelling dat hij de doos aan iemand heeft meegegeven niet heeft onderbouwd, waardoor hij onvoldoende twijfel heeft gezaaid om het bewijsvermoeden te ontkrachten. Het beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202300160/1/R4.
Datum uitspraak: 21 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2022 heeft het college zijn beslissing om op 22 november 2022 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang, te weten € 154,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 29 december 2022 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 16 mei 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door K. el Ouasghiri, mr. S.B.H. Fijneman en mr. C.L. Koot zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 22 november 2022 is aangetroffen naast de ondergrondse papiercontainer ter hoogte van de Rochussenstraat 27 te Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden omdat daarop een adreslabel is aangetroffen met zijn naam en adres.
2.       [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij niet degene is geweest die deze naast de ondergrondse papiercontainer heeft geplaatst. Hij voert aan dat iemand van een goed doel op 21 november 2022 bij hem aan de deur kwam vragen om eten en kleding voor dakloze mensen. Deze persoon kwam een uur later terug. [appellant] heeft hem toen een doos met eten en winterkleding meegegeven. [appellant] stelt dat dit de doos is die de volgende dag door toezichthouders is aangetroffen naast de ondergrondse papiercontainer. [appellant] vermoedt dat de doos door de persoon van het goede doel naast de container is neergezet.
Verder had het college volgens [appellant] nader onderzoek kunnen doen door de beelden te bekijken van de camera’s die bij de ondergrondse papiercontainer hangen. Op die manier had het college kunnen aantonen wie de doos naast de ondergrondse papiercontainer heeft geplaatst.
Ten slotte betoogt [appellant] dat op grond van het aantreffen van een adreslabel niet kan worden vastgesteld dat iemand overtreder is. Er zijn volgens hem scenario’s denkbaar waarin een ander dan de persoon waarvan de gegevens op het adreslabel staan, de overtreder is.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, degene is die het afval op onjuiste wijze ter inzameling heeft aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden). Zie voor de uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:365, is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, op grond van dit bewijsvermoeden in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan diegene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is of dat wat betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de toepassing van het bewijsvermoeden.
2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, in de uitspraak van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1343, was het college niet gehouden om beeldmateriaal op te vragen van de camera’s die zich bij de ondergrondse papiercontainer bevinden. Anders dan waar [appellant] van uit lijkt te gaan, hoeft het college immers niet onomstotelijk te bewijzen dat hij de doos naast de ondergrondse papiercontainer heeft neergezet. Overigens heeft het college op de zitting aangegeven dat uit navraag is gebleken dat het beeldmateriaal al is gewist.
Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college [appellant] als overtreder mag aanmerken, tenzij dat wat [appellant] aanvoert reden geeft daaraan te twijfelen.
[appellant] heeft zijn stelling dat hij de doos aan iemand heeft meegegeven ten behoeve van een goed doel en zijn vermoeden dat de doos vervolgens door een derde onjuist ter inzameling is aangeboden, op geen enkele wijze onderbouwd. Daarom heeft [appellant] onvoldoende twijfel gezaaid om het bewijsvermoeden te ontkrachten dat hij de overtreder is.
Het betoog slaagt niet.
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023
490-1069