ECLI:NL:RVS:2023:2398

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
202203189/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek gebruik perceel voor permanente bewoning

Op 21 juni 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van Dijk en Waard. Het verzoek om handhaving was gericht tegen het gebruik van een perceel in Heerhugowaard, dat volgens [appellante] in strijd was met het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'. De zaak begon met een besluit van 6 juli 2020, waarin het college het verzoek om handhaving afwees. [appellante] stelde dat het gebouw op het perceel werd gebruikt voor permanente bewoning, wat volgens haar in strijd was met de bestemming 'Wonen'. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond in haar uitspraak van 15 april 2022, waarop [appellante] hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 2 juni 2023 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat mr. O.H. Minjon. Het college werd vertegenwoordigd door M. Schurer en mr. W.V. Zijlstra. Ook [persoon A] werd als partij gehoord. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het gebruik van het gebouw voor permanente bewoning niet in strijd was met de bestemming 'Wonen'. De Afdeling bevestigde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het gebruik van het gebouw in overeenstemming was met de gebruiksregels van het bestemmingsplan. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202203189/1/R1.
Datum uitspraak: 21 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Heerhugowaard, gemeente Dijk en waard,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Holland van 15 april 2022 in zaak nr. 21/295 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dijk en Waard.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2020 heeft het college het verzoek om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel [locatie A] (hierna: het perceel) te Heerhugowaard afgewezen.
Bij besluit van 8 januari 2021 heeft het college het door [appellante] ingestelde bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarcommissie, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. O.H. Minjon, advocaat te Hoorn, en het college, vertegenwoordigd door M. Schurer en mr. W.V. Zijlstra, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [persoon A] als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] is eigenaar van het perceel aan de [locatie B]. Aansluitend aan dit perceel ligt het perceel. [persoon B] was eigenaar van het perceel. In 2018 heeft [persoon B] het perceel aan [appellante] te koop aangeboden, overeenkomstig het aan haar toekomende voorkeursrecht. [appellante] heeft van de koop afgezien, omdat volgens haar bij het bepalen van de vraagprijs ten onrechte is uitgegaan van een bestemming voor woondoeleinden. [persoon B] heeft daarna het perceel in 2022 verkocht en geleverd aan [persoon A].
2.       Op 27 maart 2020 heeft [appellante] het college verzocht handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel. Volgens [appellante] wordt het gebouw op het perceel gebruikt voor permanente bewoning. Dit gebruik is volgens haar in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2014" (hierna: het bestemmingsplan), althans met de bedoeling van de planwetgever. Volgens [appellante] maakt de permanente bewoning inbreuk op haar privacy vanwege het op haar perceel gevestigde recht van overpad waarvan inmiddels [persoon A] gebruik maakt.
3.       Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat de permanente bewoning van het gebouw volgens het college niet in strijd is met de aan het perceel toegekende bestemming "Wonen".
4.       De rechtbank heeft in de uitspraak van 15 april 2022 geoordeeld dat het gebruik van het gebouw voor permanente bewoning niet in strijd is met de bepalingen uit het bestemmingsplan. Het college is daarom niet bevoegd handhavend op te treden. Het beroep is om die reden ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
5.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Is de permanente bewoning strijd met de bestemming "Wonen"?
6.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld  dat de permanente bewoning van het perceel op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Volgens [appellante] is voor het gebouw nooit een vergunning verleend voor het gebruik ten behoeve van permanente of recreatieve woondoeleinden en is dit gebruik ook nooit gelegaliseerd in een bestemmingsplan. Op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan was er dus geen legale woning. Artikel 21.2.1, onder c, van de planregels is daarom niet van toepassing, omdat deze bepaling voor de bestemming "Wonen" geldt. In dit artikel is bepaald dat per bestemmingsvlak niet meer woningen mogen worden ge- en/of herbouwd dan ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" staat aangegeven en bij de tervisielegging van het bestemmingsplan in het bestemmingsvlak aanwezig zijn. Volgens [appellante] gaat het daarbij alleen om woningen die op dat moment legaal aanwezig zijn. In dit verband verwijst [appellante] naar artikel 27.1 van het bestemmingsplan "Actualisatieplan Heerhugowaard 2017" (hierna: het Actualisatieplan). Het bestaand aantal woningen is daarin onder meer gedefinieerd als het aantal woningen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig is.
6.1.    De Afdeling stelt vast dat het verzoek van [appellante] van 27 maart 2020 om handhavend op te treden, zich beperkt tot het gebruik van het gebouw op het perceel voor permanente bewoning. Dit betekent dat de Afdeling in deze procedure alleen ingaat op de vraag of dit gebruik in strijd is met de bestemming "Wonen".
6.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de permanente bewoning van het gebouw op het perceel niet in strijd is met de bestemming "Wonen". Op grond van artikel 21.1 van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden namelijk bestemd voor vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen. Artikel 1.76 van de planregels definieert een woning als een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Het gebruik van het gebouw als vrijstaande woning, zoals hiervoor gedefinieerd, is dus in overeenstemming met de in het bestemmingsplan opgenomen gebruiksregels. De vermeende bedoeling van de planwetgever kan niet afdoen aan deze duidelijke regels.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vraag of het gebouw op het perceel is toegestaan op grond van artikel 21.2.1, onder c, van de planregels, buiten de reikwijdte van deze procedure valt, omdat het hier om een bouwregel gaat. Het is in deze procedure dus niet van belang hoe deze bepaling moet worden uitgelegd.
6.3.    Gelet op die conclusie is er op het perceel dan ook geen sprake van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden wegens strijdig gebruik van het perceel. Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college het verzoek tot handhaving van [appellante] terecht heeft afgewezen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023
703-1049
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […].
Bestemmingsplan Buitengebied 2014
Artikel 1.76
Woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 21.1
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.       vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen;
[…]
Artikel 21.2.1
Hoofdgebouwen:
Voor het (her)bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
[…]
c.       per bestemmingsvlak mogen niet meer woningen worden ge(her)bouwd dan ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" staat aangegeven en bij de tervisielegging van het bestemmingsplan in het bestemmingsvlak aanwezig zijn;
[…].
Actualisatieplan Heerhugowaard 2017
Artikel 27.1
Aantal wooneenheden:
Bij bestemmingen die de functie wonen bevatten bedraagt het aantal woningen niet meer dan het bestaande aantal.
Waarbij het bestaand aantal woningen gedefinieerd wordt als:
"Het aantal woningen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal aanwezig is […].