ECLI:NL:RVS:2023:2391

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
202302178/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend negatief studieadvies voor bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam

In deze zaak gaat het om een bindend negatief studieadvies (BNSA) dat is gegeven aan [appellante] door de decaan van de Erasmus School of Law. [appellante] is sinds 1 september 2020 ingeschreven voor de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). De norm waaraan zij moest voldoen voor het BNSA werd vanwege persoonlijke omstandigheden verplaatst naar het tweede studiejaar. Na afloop van dit jaar ontving zij een BNSA omdat zij slechts 33 van de vereiste 60 studiepunten had behaald. Het college van beroep voor de examens verklaarde haar administratief beroep ongegrond, waarna [appellante] in beroep ging bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 30 mei 2023 behandeld. [appellante] voerde aan dat het advies van de studieadviseur positief was en dat dit in de weg stond aan het BNSA. De Raad oordeelde dat het advies niet gelijkgesteld kan worden aan een positief advies. Ook werd betoogd dat de regelgeving omtrent het BNSA niet correct was toegepast, maar de Raad stelde vast dat de bepalingen niet in de weg stonden aan het geven van een nieuw BNSA na vernietiging van een eerder besluit.

Daarnaast werd door [appellante] aangevoerd dat het college onvoldoende rekening had gehouden met haar persoonlijke omstandigheden en dat er onterecht werd geoordeeld over haar studieresultaten. De Raad van State concludeerde dat het college terecht had geoordeeld en dat er geen causaal verband was tussen de persoonlijke omstandigheden en het niet behalen van voldoende studiepunten. Het beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg en het BNSA gehandhaafd bleef.

Uitspraak

202302178/1/A2.
Datum uitspraak: 21 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van beroep voor de examens van de Erasmus Universiteit Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 22 december 2022 heeft de decaan van de Erasmus School of Law, namens het instellingsbestuur, [appellante] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven voor de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid.
Bij beslissing van 23 maart 2023 heeft het college het daartegen door [appellante] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. W. Overgoor, advocaat in Amsterdam en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Sparidis-Hans, bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] staat sinds 1 september 2020 ingeschreven voor de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid van de EUR. De datum waarop zij aan de norm van het bindend studieadvies (hierna: BSA) moest voldoen, is bij beslissing van 23 augustus 2021 vanwege persoonlijke omstandigheden verplaatst naar het tweede studiejaar. Na afloop van het tweede studiejaar heeft zij op 31 augustus 2022 een BNSA gekregen omdat zij maar 33 studiepunten van de propedeuse heeft gehaald, waar dat er 60 hadden moeten zijn. Het college heeft een hiertegen door haar ingediend administratief beroep bij beslissing van 18 oktober 2022 gegrond verklaard, omdat een schriftelijk advies van de studieadviseur ontbrak.
Hierop heeft de studieadviseur op 12 december 2022 alsnog een schriftelijk advies uitgebracht. Vervolgens heeft de decaan op 22 december 2022 opnieuw een BNSA gegeven. Dit betekent dat [appellante] met haar studie moet stoppen. [appellante] is het niet eens met dit advies en wil doorgaan met haar studie. Omdat zij bij het college geen gelijk heeft gekregen, is zij in beroep gegaan.
Gronden van beroep en beoordeling van deze gronden
2.       [appellante] heeft meerdere beroepsgronden naar voren gebracht. Deze gronden worden hierna één voor één besproken. Aan het slot, onder het kopje "slotsom", komt de Afdeling tot de conclusie dat [appellante] geen gelijk krijgt.
Staat het advies van de studieadviseur in de weg aan een BNSA?
3.       [appellante] betoogt dat het advies van de studieadviseur moet worden aangemerkt als een positief advies en dat daarom geen BNSA meer kon worden gegeven.
3.1.    In het advies van de studieadviseur van 12 december 2022 adviseren de studieadviseurs de examencommissie om "ambtshalve te toetsen of de hardheidsclausule kan worden toegepast". Het college stelt zich terecht op het standpunt dat dit advies niet gelijk kan worden gesteld met een positief advies.
Het betoog slaagt niet.
Staat artikel 30 OER en/of artikel 7:25 Awb in de weg aan een nieuw BNSA?
4.       [appellante] betoogt dat er geen BNSA meer kon worden gegeven. Zij wijst daarbij op artikel 30 van de Onderwijs en Examenregeling van de Bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid (hierna: de OER). Volgens haar is in deze bepaling limitatief geregeld op welke momenten een BNSA kan worden gegeven.
[appellante] betoogt verder dat het college er ten onrechte van uitgaat dat het nieuwe besluit van de examencommissie op grond van artikel 7:25 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in de plaats treedt van het eerder door het college vernietigde besluit. Zij geeft aan dat er geen sprake kan zijn van "in de plaats treden", omdat het nieuwe besluit is gebaseerd op een nieuw advies van de studieadviseur.
4.1.    Ingevolge artikel 7.61, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) vernietigt, indien het college het administratief beroep gegrond acht, het de beslissing geheel of gedeeltelijk. Het college is niet bevoegd in de plaats van de geheel of gedeeltelijk vernietigde beslissing een nieuwe beslissing te nemen, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 7:25 van de Awb (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs van 26 mei 2016, CBHO 2015/280).
De in artikel 30 van de OER opgenomen opsomming met momenten waarop een BNSA mag worden genomen, is niet geschreven voor een situatie zoals die hier aan de orde is. Deze bepaling staat daarom niet in de weg aan het - na vernietiging - op een later moment geven van een nieuw BNSA. Een andere uitleg zou betekenen dat een vernietiging van een BNSA zonder meer en in alle gevallen tot gevolg heeft dat een student zijn studie mag vervolgen omdat er geen nieuw BNSA meer zou kunnen worden gegeven. Zo’n uitleg past niet binnen het stelsel van de WHW. In hoeverre sprake is van "in de plaats treden" is daarom verder niet van belang.
Het betoog slaagt niet.
Evenredigheid en hardheidsclausule
5.       [appellante] betoogt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Ook heeft het college ten onrechte geoordeeld dat zij deze omstandigheden niet tijdig zou hebben gemeld. Zij had haar eerste afspraak op 4 oktober 2021 en daarna nog afspraken op 9 maart en 21 juli 2022. Zij wijst daarnaast op de door haar overgelegde verklaring van haar huisarts van 9 maart 2022 en op een bevestiging op 26 juli 2022 van haar behandeling door indigo. Ook geeft zij aan dat zij extra tijd heeft gekregen voor haar tentamens.
[appellante] geeft verder aan dat zij naast haar punten over het eerste jaar ook nog studiepunten van het tweede jaar van de bacheloropleiding heeft behaald. Zij geeft aan dat zij dit op advies van de studieadviseur heeft gedaan. Wanneer deze punten worden opgeteld bij de punten van haar eerste jaar, heeft zij meer dan 60 studiepunten behaald. Ook heeft zij er op zitting op gewezen dat er onvoldoendes zijn die kunnen worden gecompenseerd met de behaalde ruime voldoendes.
[appellante] meent voorts dat het BNSA wordt doorgezet omdat zij wordt beticht van fraude en dat het college haar daarom koste wat kost een BNSA wil geven.
Tot slot wijst [appellante] erop dat haar werkgever erg tevreden over haar is en zij verwijst hierbij naar de door haar overgelegde verklaring.
5.1.    Allereerst blijkt uit niets dat de geconstateerde fraude doorslaggevend is geweest voor het geven van een BNSA. Verder is het goed te horen dat haar werkgever erg tevreden over [appellante] is, maar voor de beoordeling van het BNSA is dit niet van belang. Haar werk heeft immers niets te maken met haar studieresultaten.
Over de behaalde punten van het tweede bachelorjaar, wijst het college er terecht op dat [appellante] er in duidelijke bewoordingen op is gewezen dat zij te allen tijde voorrang moest geven aan het behalen van propedeusevakken en dat de BSA-norm niet nog een keer zou worden uitgesteld ongeacht het aantal vakken dat zij van het tweede bachelorjaar heeft behaald. Ondanks deze duidelijke mededeling is zij bij enkele tentamens van het eerste bachelorjaar niet verschenen zonder dat zij daarvoor een goede verklaring heeft kunnen geven. Onder die omstandigheden hoefde het college aan de resultaten van het tweede bachelorjaar niet het gewicht toe te kennen dat [appellante] hieraan graag toegekend zou zien. Haar betoog over mogelijk te compenseren onvoldoendes van het eerste jaar doet er niet aan af dat zij - zelfs als van compensatie zou moeten worden uitgegaan - niet voldoende studiepunten van het eerste jaar heeft behaald.
Wat betreft het melden van de persoonlijke omstandigheden is van belang dat [appellante] aan het begin van het tweede jaar heeft aangegeven dat de persoonlijke omstandigheden die haar eerder belemmerden geen rol meer spelen. Na de ingrijpende gebeurtenis die eind 2021 plaatsvond heeft zij hierover pas op 14 maart 2022 contact gezocht. Dit heeft het college bij het nemen van de bestreden beslissing mogen betrekken. Daarnaast heeft het college ook anderszins geen causaal verband hoeven aannemen, omdat [appellante] in 2022 wel studiepunten heeft kunnen behalen, zodat niet kan worden gezegd dat zij als gevolg van haar persoonlijke omstandigheden niet in staat was om resultaten te behalen.
De Afdeling heeft gezien dat [appellante] studiepunten heeft behaald en begrijpt dat zij zich daarvoor heeft ingespannen. Dat zij deze punten heeft behaald in een periode die niet altijd makkelijk voor haar is geweest en dat de beslissing van het college haar persoonlijk en financieel raakt, maakt de beslissing van het college in het licht van het voorgaande echter niet onevenredig en maakt ook niet dat het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule.
Het betoog slaagt niet.
Toekomstige veranderingen
6.       Voor zover [appellante] zich op zitting heeft beroepen op toekomstige aanpassingen in de regelgeving over het bindend studieadvies, is de Afdeling van oordeel dat het college terecht is uitgegaan van de regels zoals die ten tijde van belang golden en niet hoefde te anticiperen op eventuele toekomstige aanpassing van die regels.
Slotsom
7.       Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [appellante] geen gelijk krijgt.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023
480