202203711/3/R4.
Datum uitspraak: 21 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Lopik,
en
de raad van de gemeente Lopik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij besluit van 7 februari 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Eerste herziening bestemmingsplan Landelijk gebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op de zitting van 9 juni 2023, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterhof, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] is eigenaar van het perceel [locatie 1]/[locatie 2] (kadastraal nrs. G2348, G2350 en G2352). [verzoeker] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 maart 2022, omdat de raad volgens hem de bestaande rechten op zijn perceel ten onrechte niet als zodanig heeft bestemd. Het gaat [verzoeker] in het bijzonder om de aan hem op 28 september 2006 verleende (milieu)vergunning voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Het bestemmingsplan uit 2022 verbiedt nadrukkelijk de opslag van vuurwerk op het perceel. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht het besluit van 8 maart 2022 te schorsen. Bij uitspraak van 31 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter dit besluit geschorst. Als gevolg van deze uitspraak geldt voor het perceel van [verzoeker] het planologisch regime van het bestemmingsplan "Landelijk gebied" vastgesteld door de raad bij besluit van 12 juni 2007.
3. Met het besluit van 7 februari 2023 heeft de raad beoogd gebreken in het besluit van 8 maart 2022 te herstellen. Volgens de raad gaat het hierbij om aanpassingen in de digitale verbeelding van het besluit uit 2022. Gelet ook op het verhandelde ter zitting begrijpt de voorzieningenrechter dit standpunt van de raad aldus dat de bij besluit van 8 maart 2022 vastgestelde digitale verbeelding niet volledig in overeenstemming is met het vaststellingsbesluit, dan wel met wat de raad heeft beoogd, omdat er in de digitale verbeelding diverse aanpassingen zijn doorgevoerd die niet berusten op een door de raad vastgesteld besluit. Met het besluit van 7 februari 2023 is beoogd om die wijzigingen in de digitale verbeelding alsnog door middel van een herziening van het bestemmingsplan door de raad vast te laten stellen, om daarmee de besluitvorming en de verbeelding in overeenstemming met elkaar te brengen.
4. Het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 7 februari 2023 is ingegeven door de overweging dat de gestelde bestaande rechten op zijn perceel, te weten de opslag en verkoop van vuurwerk, ten onrechte opnieuw niet als zodanig zijn vastgelegd in het plan.
5. [verzoeker] heeft toegelicht dat zijn perceel weliswaar niet is opgenomen in de digitale verbeelding van het besluit van 7 februari 2023, maar dat er onduidelijkheid blijft met betrekking tot zijn perceel. In het vaststellingsbesluit van 7 februari 2023 is namelijk niet nadrukkelijk vermeld dat zijn perceel buiten het plangebied wordt gelaten. Ook staat in de overwegingen van het vaststellingsbesluit dat "ten opzichte van de versie die eindigde op BP01 de volgende wijzigingen zijn doorgevoerd: op het perceel [locatie 1]/[locatie 3] is het toegestane aantal woningen aangepast in twee". Volgens [verzoeker] blijkt hieruit dat het besluit van 7 februari 2023 wel betrekking heeft op zijn perceel, althans dat een onduidelijke situatie is ontstaan nu de digitale verbeelding niet in overeenstemming is met de bewoordingen van het vaststellingsbesluit.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat het perceel van [verzoeker] geen deel uitmaakt van het besluit van 7 februari 2023. Het perceel van [verzoeker] wordt niet weergegeven in de digitale verbeelding van het plangebied waarop het besluit van 7 februari 2023 ziet. Dat zijn adres wordt genoemd in de overwegingen van het vaststellingsbesluit maakt dit niet anders, nu daar in het plan zelf geen invulling aan is gegeven. De raad heeft dit ter zitting ook bevestigd. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat [verzoeker] geen belang heeft bij de gevraagde schorsing van het vaststellingsbesluit.
7. De voorzieningenrechter overweegt ten slotte dat het betoog van [verzoeker] dat het gebruik van zijn perceel zoals dat is vergund in de (milieu)vergunning uit 2006 planologisch had moeten worden geborgd, in beginsel zal worden beoordeeld in de bodemprocedure tegen het besluit van 8 maart 2022.
Conclusie
8. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld dient het verzoek te worden afgewezen.
Proceskosten
9. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.
w.g. Knol
voorzieningenrechter
w.g. Milosavljević
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023
739