202302961/2/R3.
Datum uitspraak: 20 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C], allen wonend te Welsum, gemeente Olst-Wijhe (hierna: [verzoeker A] en anderen)
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 maart 2023 in zaak nr. 22/180 in het geding tussen:
[verzoeker A]
en
het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2021 heeft het college aan [maatschap] een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een windmolen op het perceel [locatie] te Welsum.
Bij besluit van 14 december 2021 heeft het college het door [verzoeker A] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 maart 2023 heeft de rechtbank het door [verzoeker A] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker A] en anderen hoger beroep ingesteld.
Tevens hebben [verzoeker A] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker A] en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 juni 2023, waar [verzoeker A] en anderen, bij monde van [verzoeker A], bijgestaan door mr. F. Krol-Postma, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door drs. A.B. Karolak-Landman, M. Waardenburg en H. Sandorp, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [maatschap], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [maat 1]] en [maat 2], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. [Maatschap] exploiteert een agrarisch bedrijf op het perceel Welsum. Zij wil op haar erf een windmolen met een ashoogte van 15 m, een tiphoogte van 21,6 m en een vermogen van 15 KW bouwen.
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe". Het college heeft de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en daarbij toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 43.4 van de regels van het bestemmingsplan.
3. [verzoeker A] en anderen wonen in de omgeving van het perceel, op een afstand van 154 m tot 249 m van de locatie van de beoogde windmolen. Zij zijn het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning. Zij vrezen dat de windmolen hun woon- en leefklimaat zal aantasten.
Spoedeisend belang
4. [verzoeker A] en anderen willen dat met de bouw van de windmolen wordt gewacht totdat uitspraak is gedaan op hun hoger beroep. Maatschap [maatschap] heeft echter aangegeven zo snel mogelijk met de bouw van de windmolen te willen beginnen. Om die reden is sprake van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Beoordeling van het verzoek
5. [verzoeker A] en anderen voeren naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij hun beroepsgronden over het ontbreken van een validatie van het geluidsmodel en de te verwachten slagschaduw van de vergunde windmolen tijdens de zitting hebben ingetrokken. De voorzieningenrechter zal daarom bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening ook die gronden betrekken.
6. [verzoeker A] en andere betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het geluid dat de windmolen zal produceren niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Zij voeren aan dat niet duidelijk is of het model voor de berekening van Lden en Lnight dat de door het college ingeschakelde deskundige Geluid Plus Adviseurs heeft toegepast, wel gebruikt kon worden. Zij voeren verder aan dat de geldende geluidnormen onvoldoende bescherming bieden, waarbij zij erop wijzen dat in het bijzonder laagfrequent geluid zeer nadelige gevolgen voor omwonenden heeft.
6.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangevraagde windmolen ruimtelijk aanvaardbaar is. In het besluit op bezwaar heeft het voor de te verwachten geluidhinder verwezen naar het bij de aanvraag gevoegde rapport 'Akoestisch onderzoek windturbines EAZ Wind type EAZ 13.2' van Geluid Plus Adviseurs van 19 januari 2021 en de beoordeling daarvan in het advies van de Omgevingsdienst van 29 juli 2021.
In het rapport van Geluid Plus Adviseurs staat dat de berekening van de geluidbelasting van de windmolen is uitgevoerd conform het Reken- en meetvoorschrift voor windturbines, bijlage 4 van de Activiteitenregeling milieubeheer. De jaargemiddelde geluidbelasting ter plaatse van de meest nabij gelegen woning aan de IJsseldijk 31b bedraagt voor de waarden Lden en Lnight ten hoogste 39 en 33 dB. Daarmee wordt volgens het rapport voldaan aan de door het college gehanteerde geluidnormering van het Activiteitenbesluit milieubeheer van 47 dB Lden en 41 dB Lnight.
In het advies van de Omgevingsdienst zijn de uitkomsten van het onderzoek van Geluid Plus Adviseurs bevestigd. Over het betoog over laagfrequent geluid staat in het advies dat voor dat geluid geen aparte normstelling in het Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen waaraan getoetst kan worden. Verder staat er dat uit onderzoek niet blijkt dat er aanwijzingen zijn dat windturbinegeluid tot andere gezondheidseffecten dan hinder of mogelijk slaapverstoringen leidt. Ook zijn er geen aanwijzingen dat het aandeel laagfrequent geluid van windturbines een bijzondere of belangrijke rol speelt bij geluidhinder of slaapverstoringen.
6.2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hebben Aalders en anderen in hun beroepschrift, waar zij in hoger beroep naar verwijzen, en tijdens de zitting niet duidelijk kunnen maken waarom de berekeningen van Geluid Plus Adviseurs, meer in het bijzonder het daarin gehanteerde model, niet deugen en het college zich daarom daarop niet heeft mogen baseren.
De voorzieningenrechter ziet verder, gelet op de rechtspraak van de Afdeling over laagfrequent geluid bij windmolens (bijvoorbeeld de uitspraak van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1446, onder 39.2), naar zijn voorlopig oordeel, geen grond voor het oordeel dat het college zich niet onder verwijzing naar het advies van de Omgevingsdienst op het standpunt heeft mogen stellen dat laagfrequent geluid niet de voornaamste oorzaak van hinder is en dat daarom in wat [verzoeker A] en anderen daarover hebben aangevoerd geen reden wordt gezien de omgevingsvergunning te weigeren. 7. [verzoeker A] en anderen betogen dat het college eraan voorbij is gedaan dat de windmolen slagschaduw op hun woningen kan veroorzaken. Zij voeren aan dat onvoldoende maatregelen worden getroffen om overlast te voorkomen. Tijdens de zitting hebben zij aangevoerd dat niet duidelijk is wanneer de windmolen wordt uitgezet als slagschaduw dreigt.
7.1. Het college heeft zich onder verwijzing naar het Slagschaduwrapport van EAZ Wind van 15 juli 2021 en het hiervoor genoemde advies van de Omgevingsdienst van 29 juli 2021 op het standpunt gesteld dat de vergunde windmolen voldoet aan de in het Activiteitenbesluit milieubeheer geldende normen voor slagschaduw.
7.2. In het rapport van EAZ Wind en het advies van de Omgevingsdienst staat dat de windmolen is voorzien van een stilstandvoorziening. In reactie op het betoog van Aalders en anderen tijdens de zitting dat niet duidelijk is of de windmolen tijdig wordt stilgezet of dat mogelijk toch nog enige slagschaduw zal optreden, heeft Maatschap [maatschap] toegezegd dat de windmolen zo zal worden geprogrammeerd dat deze stil wordt gezegd voordat slagschaduw zal optreden.
Gelet op het rapport van EAZ Wind, het advies van de Omgevingsdienst en de toezegging van Maatschap [maatschap] ziet de voorzieningenrechter naar zijn voorlopig oordeel geen grond voor het oordeel dat het college in de vrees voor slagschaduw reden had moeten zien de omgevingsvergunning te weigeren.
8. [verzoeker A] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er ten onrechte geen toets aan de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) heeft plaatsgevonden. De windmolen wordt dichtbij het Natura 2000-gebied Rijntakken geplaatst. Zij wijzen erop dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar bijvoorbeeld de stikstofuitstoot tijdens de bouw van de windmolen en ook niet naar de gevolgen van de windmolen voor beschermde diersoorten.
8.1. In het besluit op bezwaar staat dat in artikel 43.4 van de regels van het bestemmingsplan de mogelijkheid is opgenomen om voor bouwwerken voor kleinschalige windenergie van het bestemmingsplan af te wijken. Vervolgens is gewezen op de toelichting bij dit bestemmingsplan waar over gebiedsbescherming staat dat de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden niet leiden tot directe aantasting van Natura 2000-gebieden en over de soortenbescherming dat de in het plan opgenomen beperkte ontwikkelingsmogelijkheden geen onaanvaardbare nadelige gevolgen op ecologische waarden hebben. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat, gelet hierop, nader onderzoek in deze procedure niet nodig is.
- soortenbescherming
8.2. Als een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van plant- en diersoorten, beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. De belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving kunnen echter zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. In het algemeen zal zo'n verwevenheid niet worden aangenomen als de afstand tussen de woning van de betrokkene appellant en de windturbine meer bedraagt dan de ashoogte van deze windturbine. Zie hiervoor de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.66 en 10.67). De afstand van de woningen van [verzoeker A] en anderen tot de windmolen is groter dan de ashoogte van deze windmolen. Gelet hierop zal naar de verwachting van de voorzieningenrechter ten aanzien van de beroepsgrond over de in het plangebied voorkomende diersoorten in de hoofdzaak worden geoordeeld dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit, vanwege een beweerdelijke strijdigheid ervan met de soortenbescherming, zoals die een regeling heeft gevonden in de Wnb.
- gebiedsbescherming
8.3. Het is niet de verwachting van de voorzieningenrechter dat in de hoofdzaak over de beroepsgrond over de gevolgen van de windmolen voor het Natura 2000-gebied Rijntakken zal worden geoordeeld dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege een beweerdelijke strijdigheid ervan met de gebiedsbescherming, zoals die een regeling heeft gevonden in de Wnb.
8.4. De voorzieningenrechter laat in het midden of het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat in deze procedure geen onderzoek hoeft te worden gedaan naar de gevolgen van de vergunde windmolen voor het Natura 2000-gebied Rijntakken. Hiervoor is van belang dat het college in hoger beroep alsnog een notitie van EAZ Wind van 1 juni 2023 heeft overgelegd, waarbij een Aerius-berekening is gevoegd. Uit die berekening volgt dat de aanleg en het gebruik van de windmolen niet leiden tot een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Rijntakken. Aalders en anderen hebben niet, ook niet tijdens de zitting, onderbouwd waarom deze berekening onjuist of onvolledig is. De stelling dat misschien niet alle werkzaamheden in de berekening zijn meegenomen, acht de voorzieningenrechter daartoe vooralsnog niet voldoende.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen reden om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter verwacht niet dat de voor de windmolen verleende omgevingsvergunning uiteindelijk geen stand zal houden.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzieningenrechter
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2023
473