202206766/1/V3.
Datum uitspraak: 16 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 18 november 2022 in zaak nr. NL22.22641 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 18 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.E.M. de Vries, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling is een maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vw 2000. Dit is de zogeheten Dublinbewaring. Hij betoogt in zijn enige grief onder meer, en terecht, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat dit een juiste grondslag was omdat er voldoende aanknopingspunten waren voor overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit de maatregel van bewaring van 5 november 2022 blijkt dat de vreemdeling volgens de staatssecretaris kon worden overgedragen omdat hij een Schengenvisum voor Frankrijk heeft dat geldig was van 12 juli 2019 tot 11 oktober 2019 en op basis daarvan een eerdere asielaanvraag niet in behandeling is genomen, waarna hij op 28 augustus 2020 is overgedragen aan Frankrijk. Uit artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening, volgt echter dat door het tijdsverloop het oude Franse visum op het moment van het opleggen van de maatregel geen concreet aanknopingspunt meer kon zijn voor overdracht. Omdat ook overigens niet is gebleken van aanknopingspunten dat de Dublinverordening (nog) van toepassing was, wat op 8 november 2022 is bevestigd door het Bureau Dublin van de IND, kon de staatssecretaris de vreemdeling niet op grond van artikel 59a van de Vw 2000 in bewaring stellen. Dat hij de bewaring heeft opgeheven op 9 november 2022 neemt niet weg dat de maatregel vanaf het moment van oplegging onrechtmatig was.
De grief slaagt al daarom. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder in de grief heeft aangevoerd te bespreken.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Omdat de maatregel van bewaring al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 18 november 2022 in zaak nr. NL22.22641;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 500,00 over de periode van 5 november 2022 tot en met 9 november 2022, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2023
18-1020