ECLI:NL:RVS:2023:2337

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
202105081/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning en bestemmingsplan Lichthoven fase 2 te Eindhoven

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 juni 2023 uitspraak gedaan over de beroepen van Stichting BETER EINDHOVEN en andere appellanten tegen besluiten van de gemeente Eindhoven. De zaak betreft een omgevingsvergunning en een bestemmingsplan voor de ontwikkeling van een woontoren en kantoorgebouw in de wijk Lichthoven. In een eerdere tussenuitspraak van 16 november 2022 werd het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven opgedragen om binnen 20 weken gebreken in het besluit van 23 juni 2021 te herstellen. De Afdeling oordeelde dat het voorschrift over ondergronds bouwen niet duidelijk genoeg was en dat de gevolgen voor de bezonningssituatie onvoldoende waren onderbouwd. De raad van de gemeente Eindhoven heeft vervolgens een aanvullende motivering gegeven, maar appellanten betoogden dat het plan in strijd was met de beleidsregels voor bezonning. De Afdeling concludeerde dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de bezonningssituatie. De beroepen van de appellanten tegen het bestemmingsplan werden gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit bleven in stand. Het beroep van Stichting BETER EINDHOVEN tegen het herstelbesluit werd ongegrond verklaard, waardoor de omgevingsvergunning onherroepelijk werd.

Uitspraak

202105081/3/R2.
Datum uitspraak: 14 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       Stichting BETER EINDHOVEN, gevestigd te Eindhoven (hierna: SBE),
2.       [appellant sub 2], wonend te Eindhoven,
3.       [appellant sub 3], wonend te Eindhoven,
4.       [appellant sub 4], wonend te Eindhoven,
appellanten,
en
1.       het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
2.       de raad van de gemeente Eindhoven,
verweerders.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3312, heeft de Afdeling het college opgedragen binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omgeschreven gebrek in het besluit van 23 juni 2021 te herstellen. De Afdeling heeft daarnaast de raad opgedragen binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omgeschreven gebrek in het besluit van 22 juni 2021 te herstellen.
Bij besluit van 15 december 2022 (hierna: het herstelbesluit) heeft het college de omgevingsvergunning van 23 juni 2021 voor het realiseren van een woontoren en kantoorgebouw gewijzigd.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad een nadere motivering voor het besluit van 22 juni 2021 gegeven.
SBE en Edge Technologies Development 1 B.V. (hierna: Edge) hebben zienswijzen naar voren gebracht over het herstelbesluit.
[appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en Edge hebben zienswijzen naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek in het besluit van 22 juni 2021 volgens de raad is hersteld.
De raad, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
De tussenuitspraak
1.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling in overweging 24.2 geoordeeld dat uit het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift over ondergronds bouwen niet kon worden afgeleid welke grondwaterstand op welke moment als uitgangspunt geldt. Hierdoor kan niet objectief worden vastgesteld wanneer er sprake is van een opstuwing van meer dan 0,05 m, wat betekent dat het voorschrift niet handhaafbaar is.
Daarnaast heeft de Afdeling in overweging 18.3 van de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad de gevolgen voor de bezonningssituatie van de woningen aan de Stationsweg met de verwijzing naar een afbeelding uit bijlage 1 van de plantoelichting en de enkele stelling dat de slagschaduw van de bebouwing over het algemeen alleen valt op het station en het spoor ten noorden van het plangebied, onvoldoende in beeld heeft gebracht. De raad heeft daarmee onvoldoende gemotiveerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare afname van bezonning.
Opdrachten in de tussenuitspraak
2.       Met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling het college en de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak de geconstateerde gebreken te herstellen.
Het college kan het gebrek dat aan de omgevingsvergunning kleeft herstellen door alsnog een voldoende duidelijk en concreet voorschrift met betrekking tot het ondergronds bouwen te verbinden aan de omgevingsvergunning, waarmee de rechtszekerheid, ook uit een oogpunt van handhaafbaarheid, wordt gediend.
De raad kan het gebrek dat aan het besluit van 22 juni 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lichthoven fase 2" kleeft herstellen door onderzoek te doen naar de bezonningssituatie van de woningen aan de Stationsweg en te beoordelen of er sprake is van een aanvaardbare bezonningssituatie.
Aanvullend onderzoek en aanvullende motivering van de raad
3.       De raad heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak bij brief van 10 januari 2023 een aanvullende motivering gegeven. Daartoe heeft hij de bezonningsstudie van MSVA Architects van 29 november 2022 (hierna: de bezonningsstudie) overgelegd. In de bezonningsstudie zijn de TNO-normen gehanteerd en zijn de bezonningssituaties op de tijdstippen 09.00 uur, 12.00 uur, 15.00 uur en 18.00 uur in kaart gebracht voor 22 december, 21 juni, 21 maart en 23 september. Voor 21 juni is tevens gekeken naar het tijdstip 08.00 uur. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bezonningsstudie volgt dat er geen sprake is van afname van de bezonning bij de woningen aan de Stationsweg als gevolg van de beoogde bebouwing. Er wordt daarom voldaan aan de eis van de "Beleidsregels voor bezonning woningen" dat in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober de situatie niet verslechtert in de woonkamer en het balkon.
Verder heeft de raad toegelicht dat de architect heeft opgemerkt dat op 21 juni tussen 06.00 uur en 07.00 uur de schaduw van de nieuwe gebouwen de appartementen aan de Stationsweg raakt. Volgens de raad is dit echter geen maatgevend moment in de gemeente Eindhoven en blijkt uit de standaard bestendige gedragspraktijk dat bezonningsnormen niet voor 08.00 uur worden onderzocht of toegepast. Volgens de raad leidt een geringe afname van bezonning buiten het maatgevend moment niet tot een onaanvaardbare afname van bezonning.
De zienswijzen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4]
4.       [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat het plan leidt tot strijd met de "Beleidsregels voor bezonning woningen" die op 10 januari 2017 door het college zijn vastgesteld (hierna: de beleidsregels). In de beleidsregels is namelijk bepaald dat de bezonningssituatie in de nieuwe situatie niet mag verslechteren in de woonkamer, de tuin of het balkon, als in de huidige situatie, niet zijnde de binnenstad, niet wordt voldaan aan de zonlichtnormen van de beleidsregels. Nu de woningen aan de Stationsweg niet in de binnenstad zijn gelegen en er in de bestaande situatie niet voldaan wordt aan de norm van de beleidsregels dat er in de periode van 21 maart tot en met 21 september minimaal twee uur zonlicht valt op enig punt in de achtertuin of op het balkon, leidt de schaduw van de nieuwe gebouwen op de woningen op 21 juni tussen 06.00 uur en 07.00 uur tot strijd met de beleidsregels. Dat de bezonningsuren voor het tijdstip van 08.00 uur niet maatgevend zijn, blijkt bovendien niet uit de beleidsregels.
4.1.    In de beleidsregels is voor zonlicht in de woning bepaald dat er in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober minimaal twee uur zonneschijn per dag aanwezig dient te kunnen zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam van de woonkamer. In geval van doorzonwoningen en/of hoekwoningen wordt het aantal uren zonlichtinval op de voorgevel, achtergevel en zijgevel opgeteld. Voor zonlichtinval in de tuin of op het balkon, niet zijnde een inpandig balkon of loggia, is bepaald dat er in de periode van 21 maart tot en met 21 september minimaal twee uur zonlicht valt op enig punt in de achtertuin of op het balkon. Zonlicht in de tuin of op het balkon mag in de nieuwe situatie in tijdsduur niet meer dan 50% verminderen ten opzichte van de bestaande situatie. Deze periode vloeit voort uit het gegeven dat buiten verblijven in de tuin of op het balkon pas waarde krijgt wanneer de temperatuur het buiten verblijven aangenaam maakt.
Voorts bevatten de beleidsregels een aantal voorwaarden. Zo gelden de beleidsregels niet voor de binnenstad, worden groenvoorzieningen niet meegerekend in de bezonning, wordt zonlichtinval getoetst aan de huidige bouwkundige situatie, inclusief gebouwde erfafscheidingen, bij- en aanbouwen en geldt dat de bezonningssituatie in de woonkamer, de tuin en het balkon in de nieuwe situatie niet mag verslechteren indien in de huidige situatie niet wordt voldaan aan de hiervoor genoemde zonlichtnormen.
4.2.    De raad heeft toegelicht dat de beleidsregels door het college zijn vastgesteld en dat deze beleidsregels niet door de raad als eigen beleid zijn gehanteerd bij het vaststellen van het plan. De bezonningssituatie is in de brief van 10 januari 2023 weliswaar getoetst aan de beleidsregels, maar dat is gedaan in reactie op de vrees van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] voor afname van zonuren in de ochtend in de zomermaanden. De lichte TNO-norm was daarvoor niet toereikend, omdat de lichte TNO-norm geen toetsingsmoment van vóór 09.00 uur kent, zo stelt de raad. De conclusie van de toetsing was dat er geen enkele afname van bezonning is. Daarbij maakt de architect de opmerking dat de schaduw van de nieuwe gebouwen de appartementen aan de Stationsweg niet raakt, met uitzondering van het moment op 21 juni tussen 06.00 uur en 07.00 uur. Volgens de raad is dat moment echter niet maatgevend.
De raad heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat, ook als de bezonningssituatie getoetst zou moeten worden aan de beleidsregels, er geen sprake is van een onaanvaardbare afname van bezonning. Dit blijkt uit het onderzoeksrapport van Arcadis van 28 maart 2023, waarbij de bezonningssituatie bij de appartementen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] nader zijn beschouwd. In dit onderzoek is de gehele bezonningssituatie gedurende 24 uur, met vier rekenmomenten per uur, op de gevel of het balkon in kaart gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat er ter plaatse van de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] op 21 juni aan de beleidsregels wordt voldaan. De beoogde bebouwing heeft alleen impact op de bezonningssituatie tussen 06.00 uur en 07.00 uur. Het gaat dan om een afname van 6% tot maximaal 10%. Een dergelijk lichte afname op een moment dat niet maatgevend is, is volgens de raad aanvaardbaar gelet op de belangen bij de realisatie van het plan.
4.3.    Door Arcadis is onderzoek gedaan naar de gevolgen van de beoogde bebouwing voor de bezonningssituatie bij de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4]. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in het onderzoeksrapport van 28 maart 2023. Uit dit onderzoeksrapport blijkt dat de bezonningssituatie bij de woningen op 19 februari, 21 maart, 21 september en 21 oktober niet wijzigt als gevolg van de realisatie van de beoogde bebouwing.
In de bestaande situatie is er op 21 juni sprake van vier uur bezonning ter hoogte van het raam in de noordgevel en het balkon van [appellant sub 2], drie uur en 45 minuten bezonning ter hoogte van het raam in de noordgevel en het balkon van [appellant sub 3] en tweeënhalf uur bezonning ter hoogte van het raam in de noordgevel en het balkon van [appellant sub 4]. Daarnaast ontvangt het raam in de oostgevel van [appellant sub 4] zes uur bezonning in de bestaande situatie. Als gevolg van de beoogde bebouwing neemt de bezonning bij de ramen in de noordgevels en de balkons bij alle drie de woningen af met vijftien minuten. De bezonning bij het raam in de oostgevel van [appellant sub 4] verandert niet. Dit betekent dat er voor [appellant sub 2] sprake is van een afname van 6%, voor [appellant sub 3] is er sprake van een afname van 7% en voor [appellant sub 4] is er sprake van een afname van 10% van de bezonningsduur op 21 juni.
4.4.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de bezonningssituatie bij de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4]. Daarbij acht de Afdeling van belang dat uit de bezonningsstudie blijkt dat het plan niet leidt tot een afname van zonuren op de tijdstippen 09.00 uur, 12.00 uur, 15.00 uur en 18.00 uur. Ook op het tijdstip van 08.00 uur op 21 juni is er volgens de bezonningsstudie geen sprake van een afname van zonuren. Over de stelling van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat er ook gekeken had moeten worden naar de cumulatieve effecten van het voorliggende plan en de bebouwing van het bestemmingsplan "Stationsplein Zuid (District-E)", overweegt de Afdeling dat in het onderzoeksrapport van Arcadis van 28 maart 2023 rekening is gehouden met de bebouwing van vastgestelde bestemmingsplannen in de omgeving, waaronder het bestemmingsplan "Stationsplein Zuid (District-E)".
Over het betoog van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] dat het plan, gelet op de opmerking van de architect in de brief van de raad van 10 januari 2023, op 21 juni tussen 06.00 uur en 07.00 uur leidt tot een afname van zonuren en dat er daarom sprake is van strijd met beleidsregels, overweegt de Afdeling dat de beleidsregels zijn vastgesteld door het college en dat de raad de beleidsregels niet als eigen beleid heeft gehanteerd bij de vaststelling van het plan. De raad is ook niet verplicht om de beleidsregels als toetsingskader te hanteren bij de vaststelling van het plan. De stelling van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat in de beleidsregels niet dan wel onvoldoende duidelijk is verwoord dat de beleidsregels niet als toetsingskader gelden bij het vaststellen van een bestemmingsplan maakt dat niet anders. Bovendien blijkt uit het onderzoeksrapport van Arcadis van 28 maart 2023 dat - als al aan de beleidsregels getoetst zou moeten worden - het plan niet leidt tot strijd met de beleidsregels. Uit het onderzoeksrapport blijkt immers dat er bij de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] in de bestaande situatie voldaan wordt aan de zonlichtnormen van de beleidsregels. De voorwaarde dat er in de nieuwe situatie geen verslechtering mag zijn ten opzichte van de bestaande situatie is daarom niet van toepassing. Daarnaast vermindert de tijdsduur van het zonlicht op het balkon in de nieuwe situatie niet met meer dan 50% ten opzichte van de bestaande situatie. Dat er op 21 juni tussen 06.00 uur en 07.00 uur sprake is van een afname van 6% tot 10% zou bij een toetsing aan de beleidsregels dan ook niet leiden tot de conclusie dat het plan in strijd is met de beleidsregels.
De Afdeling overweegt verder dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de afname van zonuren van 6% tot 10% niet onaanvaardbaar is, gelet op de beperkte omvang van de afname en de omstandigheid dat deze afname plaatsvindt op een moment dat niet maatgevend is, te weten in de vroege ochtend van 21 juni tussen 06.00 uur en 07.00 uur. Dat [appellant sub 4] met eigen berekeningen uitkomt op een hogere afname van zonuren op zijn balkon in de vroege ochtend van 21 juni dan de afname die door Arcadis is berekend, leidt niet tot een ander oordeel. Ook het betoog van [appellant sub 4] dat zijn berekeningen aantonen dat er sprake is van strijd met de beleidsregels volgt de Afdeling niet, nu de beleidsregels bij de vaststelling van het plan niet als toetsingskader zijn gehanteerd en de raad daartoe ook niet verplicht was.
Het betoog slaagt niet.
Het herstelbesluit van het college
5.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college het herstelbesluit genomen en het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift over het ondergronds bouwen gewijzigd. Volgens het college is het meest logisch om een koppeling te maken met de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (hierna: GHG) en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (hierna: GLG). De GHG en de GLG zijn terug te vinden in paragraaf 3.4 van de watertoets van Royal HaskoningDHV van 6 mei 2021, die als bijlage 18 bij de plantoelichting is gevoegd.
6.       De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb tegen het herstelbesluit een beroep van rechtswege is ontstaan van SBE. Edge heeft in haar zienswijze te kennen gegeven dat zij zich met het herstelbesluit kan verenigen. Gelet hierop is voor Edge geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan waarop nog moet worden beslist. De Afdeling zal hierna, aan de hand van de door SBE in haar zienswijze naar voren gebrachte beroepsgronden, beoordelen of het college met het herstelbesluit heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht.
Het beroep van SBE
Groen
7.       SBE betoogt dat de Afdeling moet terugkomen op het in de uitspraak gegeven oordeel dat de raad met de voorwaardelijke verplichting van artikel 3.2.3 van de planregels heeft gewaarborgd dat er ter compensatie van de beoogde ontwikkeling voldoende groen in het plangebied zal worden gerealiseerd. Daartoe voert zij aan dat het benodigde aantal vierkante meters aan groenvoorzieningen onjuist is berekend in het groenplan van 24 april 2020, dat als bijlage 5 bij de plantoelichting is gevoegd. Daarnaast dient de voorwaardelijke verplichting uit het plan te worden gehaald, omdat de Afdeling in de uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3519, heeft overwogen dat de voorwaardelijke verplichting ook uit het bestemmingsplan "Lichthoven fase 1 (kavel A)" verwijderd moest worden.
7.1.    De Afdeling heeft in overweging 13.2 van de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad met de voorwaardelijke verplichting van artikel 3.2.3 van de planregels voldoende heeft gewaarborgd dat er ter compensatie van de beoogde ontwikkeling voldoende groen zal worden gerealiseerd. De Afdeling komt behalve in uitzonderlijke gevallen niet terug van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat de Afdeling uitgaat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel.
Het betoog slaagt niet.
Water
8.       SBE betoogt dat met het herstelbesluit niet is voldaan aan de opdracht van de tussenuitspraak. Zij voert aan dat in de watertoets van Royal HaskoningDHV van 6 mei 2021 (hierna: de watertoets) ten onrechte geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat er in het verleden een rivierarm van de Dommel binnen het plangebied aanwezig was. Het college heeft nagelaten om de ligging van de historische rivierarm met een archeologisch onderzoek in kaart te brengen. Dit betekent volgens SBE dat de watertoets gebaseerd is op onvolledige gegevens en dat bij het ondergronds bouwen onvoorspelbare hydrologische effecten kunnen optreden.
Verder voert SBE aan dat voor de vaststelling van de gemiddelde grondwaterstand, de GHG en de GLG in de watertoets ten onrechte alleen gekeken is naar de gegevens van de peilbuizen aan de Hermanus Boexstraat, de Mathildestraat en de Fuutlaan. Volgens SBE had ook de peilbuis aan de Stationsweg betrokken moeten worden, omdat deze peilbuis het dichtst bij het plangebied ligt. De GHG en GLG van de watertoets komen niet overeen met de waterstanden die SBE zelf heeft berekend.
8.1.    Het gewijzigde voorschrift luidt: "Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan indien is aangetoond dat de bouw niet meer dan 0,05 meter opstuwing van het grondwater veroorzaakt boven de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand die ligt op NAP+ 15,5 meter en is aangetoond dat de bouw evenmin leidt tot een neerwaartse wijziging van 0,05 meter van de Gemiddelde Laagste Grondwaterstand die ligt op NAP+ 14,8 meter. Een berekening hiervan moet worden aangeleverd bij de gemeente en zijn goedgekeurd alvorens mag worden gestart met de werkzaamheden."
8.2.    In wat SBE heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college bij het aanpassen van het voorschrift niet heeft mogen aansluiten bij de GHG en GLG van de watertoets. De omstandigheid dat er geen archeologisch onderzoek is gedaan naar de rivierarm van de Dommel die in het verleden in het plangebied stroomde, maakt niet dat het college had moeten twijfelen aan de juistheid van de watertoets. Het feit dat de GHG en de GLG uit de watertoets niet overeenkomen met de grondwaterstanden die door SBE zijn berekend, ziet de Afdeling ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de GHG en GLG uit de watertoets. Daarbij merkt de Afdeling op dat SBE de grondwaterstanden heeft berekend door alleen de hoogste en laagste grondwaterstand die bij elk van de peilbuizen aan de Hermanus Boexstraat, de Mathildestraat, de Fuutlaan en de Stationsweg zijn waargenomen te nemen en daarvan het gemiddelde te berekenen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie voor het bestemmingsplan
9.       Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen zijn de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lichthoven fase 2" van de raad van 22 juni 2021 gegrond. Dit besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
Omdat de raad de motivering van het besluit van 22 juni 2021 bij brief van 10 januari 2023 heeft aangevuld en daarmee het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld, zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 22 juni 2021 in stand blijven. Dit betekent dat het bestemmingsplan blijft gelden.
Conclusie voor de omgevingsvergunning
10.     Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen is het beroep van SBE tegen het besluit van het college van 23 juni 2021 gegrond. Dit besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het college heeft met het herstelbesluit van 15 december 2022 voldaan aan de in de tussenuitspraak opgenomen opdracht om het geconstateerde gebrek in het besluit van 23 juni 2021 te herstellen dan wel een ander besluit te nemen. Daarom is het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 15 december 2022, ongegrond. Dit betekent dat de aan Edge verleende omgevingsvergunning hiermee onherroepelijk is en dat het bouwplan gerealiseerd mag worden.
Proceskosten
11.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van de raad van de gemeente Eindhoven van 22 juni 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lichthoven fase 2" gegrond;
II.       vernietigt het besluit tot vaststelling van het bestemmingplan "Lichthoven fase 2" van de raad van de gemeente Eindhoven van 22 juni 2021;
III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
IV.      verklaart het beroep van Stichting BETER EINDHOVEN, voor zover gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven van 23 juni 2021, kenmerk V20/42229, gegrond;
V.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven van 23 juni 2021, kenmerk V20/42229;
VI.      verklaart het beroep van Stichting BETER EINDHOVEN, voor zover gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven van 15 december 2022, kenmerk V20/42229, ongegrond;
VII.     gelast dat de raad van de gemeente Eindhoven het door [appellant sub 2] voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt;
VIII.    gelast dat de raad van de gemeente Eindhoven het door [appellant sub 3] voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt;
IX.      gelast dat de raad van de gemeente Eindhoven het door [appellant sub 4] voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt;
X.       gelast dat de raad van de gemeente Eindhoven het door Stichting BETER EINDHOVEN voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. W. den Ouden en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzitter
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2023
884