ECLI:NL:RVS:2023:2334

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
202204258/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring projectplan dijkversterking Lekdijk, Salmsteke door college van gedeputeerde staten van Utrecht

Op 14 juni 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van het projectplan "Dijkversterking Lekdijk, Salmsteke" door het college van gedeputeerde staten van Utrecht. Het projectplan, vastgesteld door het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden op 9 maart 2022, behelst de versterking van de Lekdijk tussen Amerongen en Schoonhoven om te voldoen aan de wettelijke veiligheidsnormen. Appellanten, bewoners van de Lekdijk Oost in Lopik, vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat door de uitvoering van het project.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 23 januari 2023, waarbij de appellanten en vertegenwoordigers van het college en het algemeen bestuur aanwezig waren. De appellanten hebben hun bezorgdheid geuit over de gevolgen van de dijkversterking, waaronder de effecten op de waterhuishouding, stikstofdepositie, en de aanwezige bomenstructuur. De Afdeling heeft vastgesteld dat er voldoende onderzoek is gedaan naar alternatieven en de effecten van het project, en dat de gekozen maatregelen adequaat zijn onderbouwd.

In de uitspraak is verder ingegaan op de juridische toetsingskaders, waaronder de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling concludeert dat de goedkeuring van het projectplan door het college rechtmatig is en dat de belangen van de appellanten voldoende zijn afgewogen. De beroepen van de appellanten zijn ongegrond verklaard, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202204258/1/R1.
Datum uitspraak: 14 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellante sub 1], wonend te Lopik,
2.       [appellant sub 2], wonend te Lopik,
3.       [appellant sub 3] en anderen (hierna: [appellant sub 3] en anderen), allen wonend te Lopik,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2022 heeft het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (hierna: het algemeen bestuur) op grond van artikel 5.4 van de Waterwet het projectplan "Dijkversterking Lekdijk, Salmsteke" vastgesteld.
Bij besluit van 24 mei 2022 heeft het college op basis van artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet goedkeuring verleend aan het projectplan (hierna: het goedkeuringsbesluit).
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
Het college en het algemeen bestuur hebben een verweerschrift ingediend respectievelijk een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2023, waar [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, van wie [persoon A] en [persoon B], vertegenwoordigd door F.J. Kütschruiter, werkzaam bij adviesbureau LandRaad, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Janssen, zijn verschenen. Verder is het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door ir. K.A. Mathot, ir. R.P. van Oosten en drs. S.H. Severijn, als partij gehoord.
Het onderzoek ter zitting is aangehouden en afgesproken is dat, in verband met het op zitting besproken document van 10 november 2022, nog de gelegenheid wordt geboden om hierop schriftelijk te reageren. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en het algemeen bestuur hebben stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van verdere behandeling van de zaak ter zitting. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het projectplan voorziet in het versterken van de Lekdijk tussen Amerongen en Schoonhoven, zodat deze aan de wettelijke veiligheidsnormen voldoet. Voor het traject dijkpaal 95.5 - 107.5 is een verticale pipingmaatregel geselecteerd als voorkeursalternatief. De filterconstructie is onderdeel van deze keuze en is voorzien voor toepassing binnen het recreatiegebied Salmsteke. Het gaat verder om het realiseren van een Kaderrichtlijn Water-geul, kleiputten en moeras in de dijkvoetzone in de uiterwaard. Om de dijk bij het Oude Veerhuis voldoende veilig te kunnen maken met behoud van het Veerhuis is een constructieve oplossing als maatregel geselecteerd. Voor het overige is gekeken naar mogelijke varianten, waarbij op hoofdlijnen onderscheid wordt gemaakt tussen een meer natuurlijke uitvoering en een meer technische uitvoering met constructies of grotere ingrepen. Het projectgebied ligt op de noordoever van de Lek ten zuidwesten van Jaarsveld. Het wordt aan de oostzijde begrensd door de bebouwde kom van Jaarsveld (dijkpaal 89) en loopt in westelijke richting door tot aan de Rolafweg-Zuid (dijkpaal 108,5). Het dijktraject is ongeveer 55 km lang, waarvan met dit projectplan 2 km wordt versterkt. De versterking van de Lekdijk wordt via 6 deelprojecten uitgevoerd, waarvan het voorliggende project één is. De Lekdijk grenst aan het recreatiegebied Salmsteke, in de Uiterwaard. Het dijktraject is verdeeld in vier dijkvakken. Met het deelproject wordt de dijkversterking gecombineerd met kansen voor recreatie en natuur. Dijktraject Salmsteke is een rustig en landelijk deel van de Lek met een brede uiterwaard.
2.       [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen wonen aan de Lekdijk Oost in Lopik, nabij het projectgebied. Zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.
3.       Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Ingetrokken beroepsgrond
4.       [appellant sub 2] heeft ter zitting zijn beroepsgrond over de soortenbescherming ingetrokken.
Juridisch toetsingskader
5.       Een besluit tot vaststelling van een projectplan door het algemeen bestuur van het waterschap, genomen op grond van artikel 5.5 van de Waterwet, moet op grond van artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet worden goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten. Omdat bij een projectplan algemene belangen betrokken zijn, heeft de wetgever bepaald dat het toezicht door het college van gedeputeerde staten ook betrekking heeft op belangen die geen ruimtelijke doorwerking hebben (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 105).
Het projectplan is vormvrij. In de Waterwet worden aan een projectplan wel inhoudelijke eisen gesteld. Zo moet het projectplan een beschrijving bevatten van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van eventuele nadelige gevolgen van het werk (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 40). Zowel het besluit van het algemeen bestuur tot vaststelling van een projectplan als het besluit van het college van gedeputeerde staten tot goedkeuring van een dergelijk vaststellingsbesluit is een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). In verband daarmee moeten deze besluiten voldoen aan de algemene voor besluiten geldende bepalingen die zijn opgenomen in de afdelingen 3.2 en 3.7 van de Awb. Omdat artikel 5.5 van de Waterwet is geplaatst op de zogenoemde "negatieve lijst" van Bijlage 2 bij de Awb, ligt, gelet op artikel 8:5, eerste lid, van de Awb, niet de vaststelling van het projectplan, maar alleen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten ter beoordeling aan de Afdeling voor.
Behalve ambtshalve door de Afdeling te beoordelen aspecten, beoordeelt de Afdeling, gelet op artikel 10:27 van de Awb en artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet, of wat appellanten hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten het projectplan in strijd met het algemeen belang had moeten vinden. Ook beoordeelt de Afdeling of er aanleiding bestaat voor het oordeel dat het projectplan geen blijk geeft van een evenwichtige belangenafweging of anderszins in strijd is met het recht.
6.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is het niet zo dat er geen nadelige gevolgen mogen optreden als gevolg van het projectplan. Verder is niet vereist dat met alle betrokkenen volledige overeenstemming bestaat over de te nemen maatregelen. Voldoende is dat in het projectplan is omschreven welke nadelige gevolgen kunnen optreden, welke voorzieningen worden en kunnen worden getroffen om die nadelige gevolgen ongedaan te maken en welke mogelijkheden er zijn om een financiële vergoeding te krijgen voor schade die niet kan worden voorkomen (vergelijk de uitspraak van 13 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:45, onder 4 en 5).
Alternatieven
7.       [appellante sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat onvoldoende onderzoek verricht is naar alternatieven met minder nadelige effecten voor omwonenden. Zij wijzen op de mogelijkheid van een heavescherm of een stalen damwand.
7.1.    Voorafgaand aan het vaststellen van het projectplan is onderzoek verricht naar alternatieven. In paragraaf 3.1 van het projectplan is in zoverre het ontwerpproces beschreven. In de "Nota Kansrijke Oplossingen" van november 2018 van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zijn de meest kansrijke oplossingen in beeld gebracht. Daarbij is rekening gehouden met de technische haalbaarheid, eventuele gevolgen voor de omgeving en de kosten. De drie kansrijke oplossingen zijn (1) de dijk als lijn waarbij deze met zo min mogelijk ruimtebeslag wordt versterkt, (2) een brede dijkzone waarbij de dijk leidend is bij binnen- en buitendijkse versterking in grond, en (3) de uiterwaard en dijk waarbij het ontwerp van de Uiterwaard is geïntegreerd met de buitendijkse versterkingsmaatregelen. Vervolgens zijn de eventuele effecten van deze alternatieven onderzocht. In dat verband is het rapport "Milieueffectrapport Salmsteke Ontkiemt!" van 3 september 2021 door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden opgesteld. Dit rapport is gericht op de milieueffecten van de dijkversterking waarbij twee varianten zijn vergeleken: een natuurlijke uitvoering en technische uitvoering. Deze zijn beoordeeld op de aspecten techniek, milieu, omgeving en kosten. Daaruit volgt dat de variant "Natuurlijk" hoger scoort dan de variant "Technisch". Verder is het rapport "Aanvulling op milieueffectrapport" van 24 januari 2022 opgesteld. Er heeft eerst een variantenafweging plaatsgevonden en de meest kansrijke dijkverbeteringsvarianten zijn vervolgens nader uitgewerkt. Het voorkeursalternatief is uitgewerkt in de "Nota voorkeursalternatief Salmsteke" van 4 april 2019. Er is gekeken naar ondergrondse, binnendijkse en buitendijkse alternatieven. Het voorkeursalternatief voor de dijkversterking is een veilige compacte dijk die past in het landschap van de Lek en is gebaseerd op alternatief 1, de dijk als lijn. Gezien de bestaande binnendijkse kwaliteiten van het traject is een oplossing gekozen waarbij zoveel mogelijk binnen het huidige dijktracé is gebleven. Hierdoor is het mogelijk om de impact op het waardevolle cultuurlandschap binnendijks beperkt te houden. Over het genoemde alternatief van een heavescherm heeft het college toegelicht dat deze voor een juiste werking dieper geplaatst moet worden en de plaatsing daarvan een dure en zware ingreep vormt. Ook de plaatsing van een stalen damwand aan de buitenzijde van de dijk is hier geen geschikte oplossing. Omdat het ontstaan van een 'pipe' binnendijks begint, heeft de plaatsing van een scherm aan de binnenzijde het voordeel dat het ontstaan van een pipe onder de dijk wordt tegengegaan. Met een buitendijks scherm kan de pipe onder de dijk doorlopen en dat brengt een waterveiligheidsrisico met zich. Aldus is de keuze voor de dijkversterking voortgekomen uit een afweging van verschillende varianten. Wat is aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat de verrichte alternatievenbeoordeling zodanige gebreken of leemtes bevat, dat op grond hiervan niet gekozen had mogen worden voor de voorziene maatregel. Naar het oordeel van de Afdeling is voldoende onderzoek verricht naar de aangedragen alternatieven en is deugdelijk gemotiveerd waarom hier niet voor gekozen is. Het college heeft dus terecht geen aanleiding hoeven zien goedkeuring te onthouden.
Het betoog slaagt niet.
Gebruik Prolock schermen
8.       [appellante sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat voorafgaand aan het vaststellen van het projectplan onvoldoende onderzoek is verricht. Zij vrezen gevolgen voor de waterhuishouding door het gebruik van Prolock schermen. Ook wijzen zij op de te verwachten kwelwaterproblemen en mogelijke aantasting van de statige oprijlanen. In dat kader stellen zij dat niet is aangetoond dat een pipingmaatregel met Prolock schermen effectief is. Ter onderbouwing wijzen zij op de rapporten "Kanaaldrama Almelo-de Haandrik" en "De Lekdijk tussen Kinderdijk en Schoonhovens veer" van prof. dr. ir S. van Baars. Verder moet een Prolock scherm bereikbaar blijven voor inspectie en onderhoud en vergt dit meer ruimtebeslag, aldus [appellante sub 1] en [appellant sub 2].
8.1.    In paragraaf 3.8 van het projectplan is het dijkvak ‘DP 95,5 - DP 107,5’ en de toe te passen dijkverbeteringsmaatregel beschreven. In het gedeelte tussen dijkpaal 95,5 tot 107,5 is een pipingopgave. De dijk binnen het traject Salmsteke moet versterkt worden ten aanzien van het faalmechanisme piping. Als maatregel voor de pipingopgave is gekozen voor een verticale pipingmaatregel aan de binnenzijde van de dijk. Namelijk een Prolock scherm, een waterdoorlatend damwandscherm vervaardigd van gerecycled kunststof. Het waterdoorlatende filter voorkomt dat zanddeeltjes kunnen wegspoelen en er een pipe ontstaat, terwijl de grondwaterstroming niet wordt verstoord. In paragraaf 3.4 van de Nota Voorkeursalternatief is uiteengezet welke afwegingen leidend waren voor de keuze voor deze maatregel. Het gaat daarbij om het beperkt ruimtebeslag, het behoud van het landschap, ontwikkelkansen en de kosten. In de "Ontwerpnotitie verticale innovatieve pipingmaatregel" van 12 februari 2021 die als bijlage B1 bij het MER is gevoegd, is beschreven hoe, op basis van de technische eisen, de plaatsbepaling van het scherm is vastgesteld. De constructie wordt aan de binnenzijde van de dijk verticaal aangebracht. De optimale lijn voor het aanbrengen van deze filterconstructie langs de kering is bepaald op basis van de werking van de constructie, de dikte van de deklaag en de verschillende omgevingsfactoren. Het toepassen van de constructie is technisch haalbaar en inpasbaar. Verder zijn de mogelijke effecten van de maatregel beoordeeld. De conclusie is dat het toepassen van de maatregelen slechts minimale (geohydrologische) effecten heeft. De verticale maatregel heeft een beperkt ruimtebeslag, zodat de impact op de omgeving minimaal is. De opritten en locaties met landschappelijke waarden of (voorziene) kruisingen met kabels en leidingen betreffen maatwerklocaties die nader beoordeeld moeten worden. In de Nota is verder uiteengezet dat met de Prolock-filterschermen wordt voldaan aan de wettelijke veiligheidsnorm. Tevens zal voor de start van de uitvoeringsfase een monitoringsplan worden opgesteld om eventuele effecten ter plaatse van de woningen langs het traject te voorkomen. Daarnaast volgt uit de notitie van 12 februari 2021 dat nog een terugvaloptie bestaat, waarbij de damwand dieper moet worden aangebracht dan de filterconstructie. De terugvaloptie wordt ingezet wanneer de risico’s voor toepassing van de filterconstructie te groot zijn of ontwikkeling van de filterconstructie niet tijdig gereed is voor toepassing.
8.2.    De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de uitgevoerde beoordeling, zoals hiervoor weergegeven, niet aan het projectplan ten grondslag gelegd had mogen worden. De noodzaak en keuze voor het gebruik van Prolock schermen is hiermee voldoende onderbouwd. Ook is voldoende toegelicht wat de mogelijke effecten zijn bij het gebruik hiervan. Onder deze omstandigheden heeft het college in zoverre terecht geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het projectplan te onthouden.
Het betoog slaagt dan ook niet.
Natura 2000; stikstof
9.       [appellante sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het projectplan - in het bijzonder de aanlegwerkzaamheden - leidt tot een toename van de stikstofdepositie. In dat kader voeren zij aan dat de zogenoemde partiële bouwvrijstelling die is geregeld in artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) in strijd is met artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Daarbij is van belang dat de kritische depositiewaarden al ruimschoots worden overschreden. Verder voeren zij aan dat bij de berekening voor de aanlegfase een verouderde versie van de AERIUS Calculator is toegepast en dat dit in strijd is met artikel 2.1 van de Regeling natuurbescherming. Tot slot voeren [appellante sub 1] en [appellant sub 2] aan dat in de onderzoeken ten onrechte het uitgangspunt is gehanteerd dat door de machines te voorzien van NO' filters in combinatie met Adblue brandstof de emissie met 90% zal afnemen. Een onderbouwing ontbreekt in zoverre, aldus [appellante sub 1] en [appellant sub 2].
9.1.    Het college stelt dat het relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het besluit. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] wonen op te grote afstand om aan te nemen dat het Natura 2000-gebied onderdeel uitmaakt van hun woon- en leefomgeving.
9.2.    De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Uit overweging 10.51 van de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, volgt dat een natuurlijke persoon die zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, zich beroept op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Verder volgt uit de uitspraak dat individuele belangen van een natuurlijk persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. Deze situatie zou zich concreet voordoen ingeval een Natura 2000 gebied deel uitmaakt van de leefomgeving van [appellante sub 1] en [appellant sub 2]. In dat geval raakt de aantasting van het gebied immers ook hun belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van een woon- en leefomgeving. De afstand tussen de percelen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] aan De Lekdijk Oost nummers 1 en 2 in Lopik en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Lek" is ongeveer 900 m. Het Natura 2000-gebied "Zouweboezem" ligt op nog grotere afstand. Ter zitting heeft [appellant sub 2] dat in zoverre bevestigd. Gelet op deze afstand maken de Natura 2000-gebieden geen deel uit van de leefomgeving van [appellante sub 1] en [appellant sub 2]. De conclusie is daarom dat de individuele belangen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] niet verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Deze beroepsgrond kan op basis van artikel 8:69a van de Awb daarom niet leiden tot vernietiging van het goedkeuringsbesluit.
Bomeneffectenanalyse
10.     [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat het projectplan nadelige effecten heeft voor de aanwezige bomenstructuur in het gebied. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat de statige oprijlanen met bomenrijen beeldbepalende bomen betreffen en daarom behouden moeten blijven. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat met het verwijderen van de voorste bomen het waardevolle binnendijkse cultuurlandschap en de statige oprijlaan bij hun monumentale boerderij "Zorgwijk" worden aangetast. Ook vrezen zij dat bomen eerder zullen omwaaien en beschadigd worden bij de uitvoering van de werkzaamheden. De open kruinen die ontstaan zullen afbreuk doen aan de statige oprijlaan en de beukenbomen zullen door meer lichtinval afsterven. [appellant sub 3] en anderen stellen, onder verwijzing naar een e-mail van 9 juli 2022 van de Bomenstichting, dat de door WSP Nederland uitgevoerde bomeneffectenanalyse niet aan het projectplan ten grondslag gelegd had moeten worden. Uit de bewonerstekeningen blijkt dat naast de bestaande opritten tevens opritten met een breedte van vier meter gerealiseerd worden naar de beheerstroken. Deze zullen afbreuk doen aan de bestaande landschappelijke structuur in het gebied, aldus [appellant sub 3] en anderen. [appellant sub 3] en anderen hebben verder een notitie van 28 februari 2023 van Terra Nostra overgelegd. Daarin is een veldbezoek uitgevoerd aan de laanstructuur en is de huidige gesteldheid van de bomen beoordeeld.
10.1.  In paragraaf 3.8 en hoofdstuk 4 van het projectplan en paragraaf 5.3.3 van het MER is ingegaan op de effecten van het beoogde project voor de omgeving. Daaruit volgt dat zich aan het binnentalud van de dijk statige oprijlanen met aan beide zijden karakteristieke bomenrijen bevinden. In de zienswijzennota is vermeld dat de structuur van de oprijlanen intact blijft en dat het inkorten van de bomenrij geen negatieve invloed op de resterende bomenrijen heeft. De resterende bomen langs de oprijlanen blijven gespaard, waardoor het beeld van de karakteristieke bomenrijen niet verdwijnt. In dat kader is een memo door WSP Nederland opgesteld. Daarin staat dat het projectgebied bestaat uit een vijftal oprijlanen met verschillende bomen en dat de te kappen bomen ten zuiden grenzen aan de weg Lekdijk Oost en binnendijks staan. De verticale pipingmaatregel moet zo ver mogelijk van de overblijvende bomen plaatsvinden, zodat de kroon en wortels van deze bomen niet beschadigd worden. Zo kunnen zoveel mogelijk bomen van de statige oprijlanen behouden blijven. In paragraaf 2.3 van de Nota Voorkeursalternatief is gewezen op de oprijlanen als beeldbepalende elementen van het projectgebied en is daarbij daarom het uitgangspunt gehanteerd dat de bomen zoveel mogelijk worden behouden. Door de voorziene maatregel verdwijnen alleen de voorste bomen, zodat een aaneengesloten bomenrij en daarmee het uiterlijk van de statige oprijlaan behouden blijven. Naar aanleiding van het ingestelde beroep is zekerheidshalve nog een bomeneffectanalyse uitgevoerd om te bepalen welke gevolgen het projectplan heeft voor de aanwezige bomen in het gebied en welke maatregelen eventueel nodig zijn om deze te behouden. De resultaten zijn neergelegd in de notitie "Bomeneffectanalyse; Dijkversterking project Salmsteke" van 10 november 2022 van Treevision. Dat stuk is als bijlage 4 bij het verweerschrift gevoegd. Daarin wordt geconcludeerd dat het mogelijk is om de voorste bomen te verwijderen zonder dat de andere bomen daarvan effecten ondervinden. Wel zijn daarin aandachtspunten opgenomen die tijdens de werkzaamheden in acht moeten worden genomen. Deze maatregelen zijn opgenomen in het ecologisch werkprotocol en zullen in acht worden genomen, aldus het college.
10.2.  De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de uitgevoerde beoordeling zoals hiervoor weergegeven zodanige gebreken of leemtes bevat dat die niet aan het besluit ten grondslag had mogen worden gelegd. Daaruit volgt dat het mogelijk is om de voorste bomen te verwijderen zonder dat de andere bomen daarvan effecten ondervinden. De door [appellant sub 3] en anderen overgelegde notitie van 28 februari 2023 leidt in zoverre niet tot een ander oordeel. Weliswaar volgt uit die notitie dat het voortbestaan van de laanstructuur als gevolg van het projectplan wordt bedreigd, maar anders dan [appellant sub 3] en anderen stellen is bij het opstellen van het projectplan het uitgangspunt gehanteerd dat bomen zoveel mogelijk worden behouden. Voor dat oordeel is van belang dat tevens onderzoek is gedaan naar de bomen op de percelen van [appellant sub 3] en anderen. Het algemeen bestuur heeft toegelicht dat om technische redenen de door [appellant sub 3] en anderen gewenste oplossing in dit geval niet uitvoerbaar is. Het is dus niet mogelijk om de voorste bomen van de statige oprijlaan ook nog te behouden, omdat daarvoor het scherm bij de kant van het asfalt dient te worden aangebracht. Dit brengt het risico met zich dat schade aan de weg ontstaat en eventueel herstel van de wegfundering noodzakelijk is. Ook is het geen reële optie om het scherm verder van de bomen te plaatsen, omdat het scherm onder de weg komt te liggen en de inspectie en monitoring dan niet kunnen worden uitgevoerd. Het scherm kan evenmin onder het buitentalud worden geplaatst, omdat de zogenaamde 'pipegroei' binnendijks begint. De Afdeling acht deze toelichting aannemelijk. In het aangevoerde bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de ruimtelijke inpassing van de waterkering ondeugdelijk is vastgelegd in het projectplan. Nu bij het opstellen van het voorkeursalternatief met de genoemde leidende principes rekening gehouden is en omdat ook anderszins niet is gebleken dat de gekozen maatregel een onaanvaardbare negatieve uitwerking heeft op de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, heeft het college terecht geen grond gezien om in verband hiermee goedkeuring aan het projectplan te onthouden.
Het betoog slaagt niet.
Beheerstroken
11.     [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen kunnen zich verder niet verenigen met de aan te leggen beheerstroken. Zij betogen primair dat het ontwerpplan ten onrechte niet opnieuw ter inzage is gelegd, omdat de aanleg van de beheerstroken eerst op 17 mei 2022 en daarmee dus na de ter inzagelegging van het ontwerpplan zichtbaar is geworden. Subsidiair betogen zij dat de gevolgen van de realisering van de toegangen onvoldoende zijn onderzocht in het licht van de ruimtelijke kwaliteit. Die komen naast de bestaande op- en afritten en doen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteit.
11.1.  De Afdeling overweegt dat de toegangen tot de beheerstroken niet waren opgenomen in het ontwerpplan. In dat kader is nader toegelicht dat het realiseren van de toegangen tot de beheerstroken noodzakelijk is voor het onderhoud van de dijk, zodat op termijn aan de waterveiligheidsopgave kan worden voldaan. Het aanleggen van deze aansluitingen is bedoeld om obstakels, zoals dijkafritten en bestaande bebouwing, te kunnen passeren. Daarom zijn deze toch opgenomen in het vastgestelde projectplan. Volgens het algemeen bestuur hoefde het ontwerpplan niet opnieuw ter inzage te worden gelegd, omdat de wijziging niet van zodanige aard is dat een wezenlijk ander projectplan is vastgesteld. De Afdeling kan dit standpunt volgen. Voorop wordt gesteld dat bij de vaststelling van het projectplan wijzigingen aangebracht kunnen worden ten opzichte van het ontwerp. De effecten van deze beheerstroken en toegangen zijn inzichtelijk gemaakt in het rapport "Aanvulling op milieueffectrapport" van 24 januari 2022. Met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit is daarin opgenomen dat het effect van het aanleggen van de beheerstroken wordt beoordeeld als tijdelijk van aard en neutraal. Buitendijks is in de huidige situatie al een beheerstrook aanwezig, zodat in zoverre geen sprake is van een verslechtering. De grasbetontegels zullen begroeid raken en dan zullen de stroken weinig opvallen. Gelet op het voorgaande en omdat sprake is van een beperkte inbreuk op de ruimtelijke kwaliteit, heeft het college in het aangevoerde terecht geen grond gezien om goedkeuring aan het projectplan te onthouden.
Het betoog slaagt daarom niet.
Bodemkwaliteit; PFAS
12.     [appellant sub 2] betoogt dat ten behoeve van het projectplan onvoldoende onderzoek is verricht naar poly- en perfluoralkylstoffen (hierna: PFAS) en kunststof Nano-deeltjes.
12.1.  In paragraaf 4.2 van het projectplan en paragraaf 5.3.5 van het MER is ingegaan op de effecten van het project op de bodemkwaliteit. Ten behoeve van het project zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Aan het projectplan is onder meer het rapport "Salmsteke, Aanvullend verkennend milieuhygiënisch onderzoek" van 4 mei 2020, opgesteld door Lievense Milieu B.V. ten grondslag gelegd. Dit rapport is als bijlage G4 bij het MER gevoegd. Daarbij is onder meer aandacht besteed aan PFAS. Uit de analyseresultaten volgt dat deze onder de lokale maximale waarden liggen, zodat er geen milieuhygiënische bezwaren zijn om de grond aan de binnendijkse zijde van de dijk toe te passen. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de effecten van het project op de bodemkwaliteit. In het verlengde daarvan bestaat geen reden voor het oordeel dat het college goedkeuring aan het plan had moeten onthouden.
Het betoog slaagt niet.
Ligging kabels
13.     [appellant sub 2] betoogt daarnaast dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de ligging van een transportkabel onderin de binnendijk.
13.1.  In hoofdstuk 4 van het projectplan is ingegaan op de effecten van het project. Daarin staat dat (de functies van) de kabels en leidingen in en rondom de dijk behouden kunnen worden, maar dat verschillende kabels en leidingen (tijdelijk) omgeleid moeten worden tijdens de werkzaamheden aan de dijk. Dit is uitgewerkt in een verleggingsplan kabels en leidingen. Gelet hierop geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het projectplan wat betreft het verleggen van de kabels en leidingen in strijd met artikel 5.4, tweede lid, van de Waterwet is vastgesteld. Het college heeft geen reden hoeven zien om goedkeuring aan het projectplan te onthouden.
Het betoog slaagt niet.
EVRM
14.     [appellante sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het projectplan in strijd is met het eigendomsrecht zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en artikel 17 van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens (hierna: de UVRM). Daartoe stellen zij onder meer dat tot onteigening van hun gronden zal worden overgegaan, terwijl inmenging in het eigendomsrecht niet nodig is. Er zijn, zoals hiervoor is weergegeven, in dit geval voldoende alternatieven beschikbaar.
14.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, laat artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM, waaruit volgt dat iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom, onverlet de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1125). Het projectplan is een zodanige regulering. Gelet op wat hiervoor is overwogen, bestaat in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het algemeen bestuur de belangen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] niet op voldoende evenwichtige wijze heeft afgewogen bij de besluitvorming en daarmee het gebruik van hun gronden in het kader van het algemeen belang niet noodzakelijk heeft mogen achten. Evenmin slaagt het beroep op het daarmee te vergelijken artikel 17 van de UVRM. Onder deze omstandigheden bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat als gevolg van het projectplan het eigendomsrecht is geschonden. Het college heeft daarom geen reden hoeven zien om goedkeuring aan het projectplan te onthouden.
Het betoog slaagt niet.
Herhaling zienswijze
15.     [appellant sub 3] en anderen hebben voor het overige verwezen naar de inhoud van de ingediende zienswijze. Zij hebben evenwel niet aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze onvoldoende of onjuist is. Om die reden slaagt het betoog niet.
Conclusie
16.     De beroepen zijn ongegrond.
17.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Dinleyici, griffier.
w.g. Wortmann
voorzitter
w.g. Dinleyici
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2023
909