202203287/1/A2.
Datum uitspraak: 14 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te 's-Hertogenbosch,
verzoeker,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2022, in zaak nr. 202001823/1/A2 (ECLI:NL:RVS:2022:936). Procesverloop
Bij uitspraak van 30 maart 2022, in zaak nr. 202001823/1/A2 (ECLI:NL:RVS:2022:936) heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 januari 2020 in zaak nr. 19/841 gegrond verklaard, die uitspraak deels vernietigd, het beroep deels gegrond verklaard en het besluit van 24 mei 2019 vernietigd. De uitspraak is aangehecht. [verzoeker] heeft de Afdeling op 9 april 2022 verzocht die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek op een zitting behandeld op 6 april 2023, waar [verzoeker] is verschenen.
[verzoeker] heeft naar aanleiding van de bespreking op zitting de gelegenheid gekregen nadere stukken in te dienen. Dit heeft hij gedaan. Daarna is het onderzoek, op 5 juni 2023, gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Deze uitspraak gaat over een verzoek om herziening. [verzoeker] had graag gezien dat hij langer de tijd had gekregen om zijn verzoek nader te onderbouwen. Die tijd krijgt hij niet. Hieronder wordt uitgelegd waarom niet.
Over het verzoek om herziening is op zitting met [verzoeker] besproken dat zo’n verzoek alleen onder bepaalde omstandigheden kan worden toegewezen. De Afdeling komt tot de conclusie dat deze omstandigheden er in deze zaak niet zijn. Het verzoek wordt daarom afgewezen. De Afdeling legt onder het kopje ‘Verzoek om herziening’ uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Meer tijd voor het indienen van nadere stukken?
2. [verzoeker] heeft verzocht om herziening van de hierboven genoemde uitspraak. Zijn verzoek zou op 2 augustus 2022 op een zitting worden behandeld, maar is uitgesteld omdat [verzoeker] dat graag wilde. Ook de daarna geplande zitting op 6 december 2022 is op verzoek van [verzoeker] uitgesteld. Tijdens de uiteindelijke behandeling op zitting op 6 april 2023 en in zijn stukken heeft [verzoeker] aangegeven dat hij toch graag meer extra tijd zou krijgen om zijn verzoek nader te onderbouwen. Hij heeft daarbij gewezen op zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden. Op zitting is afgesproken dat hij tot 1 juni 2023 stukken mag indienen, maar dat het onderzoek daarna wordt gesloten, zodat er uitspraak kan worden gedaan.
3. Het is de Afdeling duidelijk dat [verzoeker] graag nog meer tijd had gekregen om zijn standpunten nader op papier te zetten. Die tijd krijgt hij niet. Daartoe is van belang dat [verzoeker] ruimschoots de tijd heeft gehad om zijn standpunten verder te onderbouwen. Tijdens de zitting heeft [verzoeker] deze standpunten ook uitgebreid mondeling kunnen toelichten. Daarnaast heeft hij ook na de zitting nog nadere stukken mogen indienen. Van die mogelijkheid heeft hij gebruik gemaakt. Op basis hiervan zijn de standpunten van [verzoeker] helder voor de Afdeling.
Dit betekent dat stukken die [verzoeker] na 1 juni 2023 indient niet meer worden betrokken of in behandeling worden genomen.
Verzoek om herziening
4. Zoals op zitting is besproken is in de Awb geregeld onder welke omstandigheden een onherroepelijke uitspraak kan worden herzien. In artikel 8:119, eerste lid, van de Awb staat hierover het volgende:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
4.1. Uit het dossier en uit wat op zitting is besproken, is duidelijk dat [verzoeker] het niet eens is met de uitspraak van 30 maart 2022. Hij zou graag een andere uitkomst zien. Dat hij het niet eens is met de uitspraak van de Afdeling vormt gelet op artikel 8:119, eerste lid, van de Awb echter geen grond voor herziening en betekent dus niet dat de uitspraak moet worden herzien.
Daarnaast heeft [verzoeker] allerhande omstandigheden naar voren gebracht die een rol spelen in zijn leven, maar die niet zien op de kwestie waarover op 30 maart 2022 uitspraak is gedaan. Het is de Afdeling duidelijk dat ook deze omstandigheden voor [verzoeker] van groot belang zijn en dat deze een grote impact op zijn leven hebben of hebben gehad. Ook hier gaat het echter niet om omstandigheden die tot herziening kunnen leiden.
Slotsom
5. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2023
480