ECLI:NL:RVS:2023:2314

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
202106284/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor tijdelijke wooneenheden en parkeerplaatsen in Haarlem

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 juni 2023 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die op 21 juni 2021 door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem is verleend aan Stichting Elan Wonen. Deze vergunning betreft de bouw en het gebruik van 162 tijdelijke wooneenheden voor sociale huur en huisvesting van statushouders, inclusief een culturele maatschappelijke ruimte en bijbehorende voorzieningen. De vergunning voorziet in de aanleg van 122 parkeerplaatsen, maar het college heeft besloten om in eerste instantie slechts 80 parkeerplaatsen aan te leggen, met de mogelijkheid om uit te breiden indien nodig.

De Afdeling had eerder, in een tussenuitspraak van 22 maart 2023, het college opgedragen om het gebrek in de vergunning te herstellen. Dit gebrek betreft de rechtszekerheid over de gefaseerde aanleg van parkeerplaatsen. Het college heeft daarop op 21 april 2023 de vergunning aangevuld met een voorschrift dat bepaalt dat als uit een representatief parkeeronderzoek blijkt dat de bezetting van het parkeerterrein gemiddeld meer dan 85% is, het aantal parkeerplaatsen moet worden uitgebreid naar 122.

Appellanten, bewoners van de nabijgelegen Dijkzichtlaan, hebben bezwaar gemaakt tegen deze aanvulling, omdat zij vinden dat de rechtszekerheid nog steeds onvoldoende is en dat het parkeeronderzoek niet onafhankelijk zal zijn. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat het college voldoende rechtszekerheid heeft geboden en dat de voorwaarden voor het parkeeronderzoek adequaat zijn vastgesteld. De beroepen van de appellanten zijn ongegrond verklaard, en het college is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierechten aan de appellanten.

Uitspraak

202106284/2/R4.
Datum uitspraak: 14 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] en [appellant C], allen wonend te Santpoort-Noord, gemeente Velsen (hierna: [appellanten A en B] en [appellant C]),
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1148 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 8 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 21 juni 2021 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 21 april 2023 heeft het college ter uitvoering van de tussenuitspraak de bij besluit van 21 juni 2021 verleende omgevingsvergunning aangevuld met een extra voorschrift.
[appellanten A en B] en [appellant C] en Stichting Elan Wonen hebben een zienswijze ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een nader onderzoek op zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij besluit van 21 juni 2021 heeft het college aan Stichting Elan Wonen een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en gebruiken van 162 tijdelijke wooneenheden ten behoeve van sociale huurwoningen en huisvesting van statushouders, een cultureel maatschappelijke ruimte en bijbehorende voorzieningen voor een periode van 10 jaar op het perceel ten noordwesten van het Delftplein te Haarlem. Het in de tussenuitspraak omschreven gebrek in het besluit van 21 juni 2021 ziet op het gefaseerd aanleggen van het aantal parkeerplaatsen voor het wooncomplex. De omgevingsvergunning voorziet in de aanleg van 122 parkeerplaatsen, maar het college heeft er om verschillende redenen voor gekozen om in eerste instantie te volstaan met de aanleg van 80 parkeerplaatsen. Als dat toch nodig blijkt te zijn, dan zal volgens het college het aantal parkeerplaatsen worden uitgebreid naar 122. De Afdeling heeft daarover in de tussenuitspraak overwogen dat het college onvoldoende rechtszeker heeft bepaald dat het aantal parkeerplaatsen zo nodig zal worden uitgebreid tot 122 parkeerplaatsen. In de omgevingsvergunning is weliswaar verwezen naar de Ruimtelijke Onderbouwing. Maar naar het oordeel van de Afdeling is, met wat daarover in de Ruimtelijke Onderbouwing is vermeld, onvoldoende geborgd dat en op welke wijze wordt gemonitord of het aantal gerealiseerde parkeerplaatsen voldoende is. Verder is ook onduidelijk welke criteria worden gehanteerd om te bepalen of uitbreiding van het aantal gerealiseerde parkeerplaatsen nodig is. Ook is onvoldoende geborgd dat, als aan die criteria wordt voldaan, het aantal parkeerplaatsen zal worden uitgebreid. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak het college opgedragen dit gebrek in het besluit van 21 juni 2021 te herstellen. De Afdeling heeft daarbij bepaald dat het college daarvoor, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, alsnog een voorschrift in de omgevingsvergunning moet opnemen over de gefaseerde aanleg van het aantal parkeerplaatsen.
Het besluit van 21 april 2023
2.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 21 april 2023 de omgevingsvergunning aangevuld met een extra voorschrift. Dit voorschrift luidt:
"Indien uit een representatief parkeeronderzoek (ten minste drie steekproeven met een maandelijks interval op verschillende dagen en uren) volgt dat de bezetting op het parkeerterrein in een periode van drie aaneengesloten maanden gemiddeld meer dan 85% is tussen 23.00 uur en 07.00 uur, zal Elan Wonen op eerste verzoek daartoe van het college van burgemeester en wethouders het aantal parkeerplaatsen uitbreiden naar 122. Elan Wonen dient de uitbreiding binnen 3 maanden na dat verzoek te realiseren. De gezamenlijke omwonenden kunnen 1 maal per jaar aan de gemeente verzoeken om het representatief parkeeronderzoek op te starten indien zij van mening zijn dat de bezetting van het parkeerterrein tussen 23.00 uur en 07.00 uur gemiddeld meer is dan 85%. Vervolgens zal de gemeente ten minste drie steekproeven uitvoeren met een maandelijks interval op verschillende dagen en uren."
Zienswijzen
3.       Stichting Elan Wonen heeft in haar zienswijze te kennen gegeven zich met het besluit van 21 april 2023 te kunnen verenigen. [appellanten A en B] en [appellant C] hebben in hun zienswijze aangevoerd waarom zij zich niet met het besluit van 21 april 2023 kunnen verenigen.
3.1.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
3.2.    De Afdeling stelt vast dat het besluit van 21 april 2023 een wijziging is van het besluit van 21 juni 2021. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het beroep van [appellanten A en B] en [appellant C] van rechtswege ook gericht tegen het besluit van 21 april 2023.
3.3.    De beroepen van [appellanten A en B] en [appellant C] worden geacht ook te zijn gericht tegen het besluit van 21 april 2023. Wat [appellanten A en B] en [appellant C] in hun zienswijze naar voren hebben gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van het beroep tegen het besluit van 21 april 2023. Aan de hand daarvan wordt beoordeeld of de raad met het besluit van 21 april 2023 heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.
Beroep tegen het besluit van 21 april 2023
4.       [appellanten A en B] en [appellant C] betogen dat nog steeds onvoldoende rechtszeker is bepaald dat het aantal parkeerplaatsen zo nodig zal worden uitgebreid. Volgens [appellanten A en B] en [appellant C] is met het voorschrift niet geborgd dat het parkeeronderzoek op een onafhankelijke wijze wordt uitgevoerd. Verder is de term "representatief parkeeronderzoek" te vaag. Als daarmee is bedoeld drie steekproeven met een maandelijks interval op verschillende dagen en uren, dan is dat volgens [appellanten A en B] en [appellant C] te weinig om als representatief parkeeronderzoek aan te merken. Verder zou volgens [appellanten A en B] en [appellant C] moeten zijn bepaald dat de steekproeven op maatgevende momenten worden uitgevoerd. Daarbij wijzen zij op de publicatie "Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie" publicatie 317 (hierna: CROW-publicatie 317), waarin volgens hen is vermeld dat voor de functie "Wonen" de parkeersituatie ’s avonds en ’s nachts maatgevend is. Omdat het voorschrift alleen uitgaat van steekproeven in de nachtperiode, is dat volgens [appellanten A en B] en [appellant C] niet voldoende. Ook zouden de steekproeven voor een representatief beeld buiten de schoolvakanties en feestdagen moeten worden uitgevoerd. Verder betogen [appellanten A en B] en [appellant C] dat niet duidelijk is wat onder "steekproef" moet worden verstaan. Daarbij zouden ook parkeerplaatsen die worden gebruikt ten behoeve van opslag moeten worden meegeteld als "bezet". Daarnaast betogen [appellanten A en B] en [appellant C] dat bewoners van het wooncomplex veelvuldig in hun straat, de Dijkzichtlaan, parkeren in plaats van op het parkeerterrein van het wooncomplex. Dat levert volgens hen een vertekend beeld op. Daarom moet een parkeeronderzoek ook een representatieve parkeerdrukmeting in hun straat, de Dijkzichtlaan, omvatten. Verder betogen [appellanten A en B] en [appellant C] dat in het voorschrift is bepaald dat Stichting Elan Wonen degene is die onder omstandigheden de parkeerplaatsen zou moeten realiseren. Omdat het wooncomplex volgens [appellanten A en B] en [appellant C] op enig moment verkocht zou kunnen worden, zou het voorschrift zich in algemene zin moeten richten tot de eigenaar van het wooncomplex in plaats van specifiek tot Stichting Elan Wonen. Daarnaast betogen [appellanten A en B] en [appellant C] dat onduidelijk is wie de omwonenden zijn die in het voorschrift worden bedoeld. Ook zou in plaats van de gezamenlijke omwonenden, voor iedere afzonderlijke omwonende binnen een straal van 200 meter van het wooncomplex de mogelijkheid moeten bestaan om een verzoek om het doen van parkeeronderzoek in te dienen. Verder is in het voorschrift ten onrechte niet bepaald binnen welke termijn het college na het doen van een verzoek door een omwonende het parkeeronderzoek moet uitvoeren, zo betogen [appellanten A en B] en [appellant C].
4.1.    Naar het oordeel van de Afdeling is met het voorschrift waarmee de omgevingsvergunning is aangevuld voldoende rechtszeker bepaald dat het aantal parkeerplaatsen zo nodig zal worden uitgebreid tot 122 parkeerplaatsen. Ook is daarmee voldoende geborgd dat, en op welke wijze, wordt gemonitord of het aantal gerealiseerde parkeerplaatsen voldoende is. Verder is met het voorschrift duidelijk welke criteria worden gehanteerd om te bepalen of uitbreiding van het aantal gerealiseerde parkeerplaatsen nodig is en is voldoende geborgd dat, als aan die criteria wordt voldaan, het aantal parkeerplaatsen zal worden uitgebreid. Wat [appellanten A en B] en [appellant C] aanvoeren geeft geen aanleiding voor de veronderstelling dat het eventuele parkeeronderzoek van de gemeente niet onafhankelijk zal zijn en dat dit daarom in het voorschrift zou moeten zijn geborgd. Wat betreft de term "representatief parkeeronderzoek", volgt uit het voorschrift dat daarmee wordt bedoeld ten minste drie steekproeven met een maandelijks interval op verschillende dagen en uren. Met de enkele, niet nader onderbouwde, stelling dat drie steekproeven in een periode van drie maanden te weinig is, hebben [appellanten A en B] en [appellant C] niet aannemelijk gemaakt dat met ten minste dat aantal steekproeven met een maandelijks interval op verschillende dagen en uren geen representatief beeld van de parkeersituatie kan worden verkregen. Daargelaten dat het college bij het bepalen van dit vergunningvoorschrift niet was gebonden aan CROW-publicatie 317, hebben [appellanten A en B] en [appellant C] met hun enkele, niet nader gespecificeerde verwijzing naar CROW-publicatie 317 niet aannemelijk gemaakt dat met steekproeven tussen 23:00 en 07:00 geen representatief beeld van de parkeersituatie kan worden verkregen. Omdat verder in het voorschrift al is bepaald dat het moet gaan om representatief parkeeronderzoek, valt niet in te zien waarom ook nog moet worden bepaald dat de steekproeven buiten de schoolvakanties en feestdagen moeten worden uitgevoerd. Anders dan [appellanten A en B] en [appellant C] betogen, volgt uit het voorschrift voldoende duidelijk wat onder "steekproef" moet worden verstaan. Verder hebben [appellanten A en B] en [appellant C] met hun enkele, niet nader toegelichte opmerking daarover niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van een parkeerplaats als "opslag" zo gebruikelijk is dat daarom in het voorschrift moet worden bepaald dat ook parkeerplaatsen die als "opslag" worden gebruikt bij steekproeven moeten worden meegeteld als "bezet". Gelet op wat onder 5.2 van de tussenuitspraak is overwogen, betogen [appellanten A en B] en [appellant C] verder tevergeefs dat bewoners van het wooncomplex veelvuldig in hun straat, de Dijkzichtlaan, parkeren en het parkeeronderzoek daarom ook een representatieve parkeerdrukmeting in die straat moet omvatten. Verder is een eventuele verkoop van het wooncomplex een onzekere toekomstige situatie. De omstandigheid dat in het voorschrift is bepaald dat Stichting Elan Wonen degene is die onder omstandigheden de parkeerplaatsen zou moeten realiseren, kan daarom niet tot de conclusie leiden dat onvoldoende is geborgd dat het aantal parkeerplaatsen zo nodig zal worden uitgebreid. Verder is naar het oordeel van de Afdeling voldoende duidelijk wat onder "omwonenden" moet worden verstaan en is een verdere specificering daarvan naar bijvoorbeeld afstand in het kader van de rechtszekerheid niet nodig. Anders dan [appellanten A en B] en [appellant C] lijken te veronderstellen, bepaalt het voorschrift niet dat de omwonenden alleen gezamenlijk een verzoek om het doen van parkeeronderzoek kunnen indienen. Dat kan iedere omwonende afzonderlijk doen, maar daarbij geldt wel voor alle omwonenden samen een maximum van één verzoek per jaar. Omdat het voorschrift bepaalt dat de gemeente vervolgens ten minste drie steekproeven zal uitvoeren, is daarmee, ook zonder de bepaling van een termijn, voldoende geborgd dat het parkeeronderzoek daadwerkelijk zal worden uitgevoerd. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep tegen het besluit van 21 juni 2021 gegrond. Dat besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
6.       Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het college heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak. Het beroep tegen het besluit van 21 april 2023 is ongegrond. De Afdeling ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, de rechtsgevolgen van het besluit van 21 juni 2021 in stand te laten.
7.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep tegen het besluit van 21 juni 2021 gegrond;
II.       verklaart het beroep tegen het besluit van 21 april 2023 ongegrond;
III.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 21 juni 2021, kenmerk 2020-03476;
IV.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
V.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] en [appellant C] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.092,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlem aan [appellant A] en [appellanten B] en [appellant C] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, waarbij betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzitter
w.g. Van Es
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2023
826