ECLI:NL:RVS:2023:23

Raad van State

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
202200059/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor ondergrondse afvalcontainers door college van burgemeester en wethouders van Zeist

Op 4 januari 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de Vereniging van Eigenaars (VvE) Villa Choisy en andere omwonenden in beroep gingen tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zeist. Dit college had op 23 november 2021 de locatie ter hoogte van de 2e Hoge Weg 81 in Zeist aangewezen voor het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers. De VvE en de andere appellanten betoogden dat de keuze voor deze locatie niet goed onderbouwd was en dat er onduidelijkheid bestond over de beoordelingscriteria die het college had gehanteerd. Ze voerden aan dat de locatie niet geschikt was vanwege verkeersveiligheid, geluidoverlast en aantasting van het uitzicht.

De Afdeling oordeelde dat het college bij de aanwijzing van de locatie rekening had gehouden met een lijst van beoordelingscriteria en dat de nadelige gevolgen van de locatie niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen die met de aanwijzing werden gediend. De Afdeling concludeerde dat de VvE en de andere appellanten niet hadden aangetoond dat de aangewezen locatie ongeschikt was en dat de alternatieve locaties die zij aandroegen niet zodanig geschikter waren dat het college niet aan de aangewezen locatie had mogen vasthouden. De beroepen werden ongegrond verklaard en het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202200059/1/R1.
Datum uitspraak: 4 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       Vereniging van eigenaars Villa Choisy, gevestigd te Zeist,
2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Zeist,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeist,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2021 heeft het college onder meer de locatie ter hoogte van de 2e Hoge Weg 81 (locatie AW 83) in Zeist aangewezen voor het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers.
Tegen dit besluit hebben de VvE en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De VvE heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 augustus 2022, waar de VvE, vertegenwoordigd door drs. J.L. Hagens RA, [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door H.H. van der Schans en mr. L.A. Bolmers, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het college heeft met het aanwijzingsbesluit onder andere de locatie ter hoogte van de 2e Hoge Weg 81 aangewezen als locatie voor ondergrondse containers. De VvE en [appellant sub 2] en anderen zijn omwonenden en kunnen zich niet verenigen met de aanwijzing van deze locatie.
Toetsingskader
2.       Bij de keuze van een locatie voor een ondergrondse afvalcontainer moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer.
3.       Bij de aanwijzing van de locaties van de ondergrondse afvalcontainers heeft het college rekening gehouden met een lijst van criteria waarin de randvoorwaarden voor ondergrondse containerlocaties zijn opgenomen. De beoordelingscriteria gaan over het voorkomen van hinder, bescherming van het milieu, bereikbaarheid locatie (container) voor inzamelvoertuig, bereikbaarheid locatie (container) voor bewoners, veiligheid en parkeren.
Procedureel
4.       Voor zover de VvE betoogt dat de wijze waarop het college de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), overweegt de Afdeling dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat het college de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog slaagt niet.
Geschiktheid aangewezen locatie
Kenbaarheid beoordelingscriteria
5.       De VvE voert aan dat niet inzichtelijk is welke uitgangspunten het college heeft gehanteerd bij de keuze voor de voorliggende locatie. Naar het college stelt gelden er ongeveer 75 beoordelingscriteria, maar volgens de VvE is onduidelijk welke criteria bij de voorliggende locatie van toepassing zijn verklaard. Ook is onbekend gebleven of bepaalde beoordelingscriteria zwaarder wegen dan andere criteria, aldus de VvE.
5.1.    In de toelichting bij het ontwerplocatieplan staat dat het vinden van een geschikte locatie een ingewikkeld zoekproces is, waarbij met veel randvoorwaarden rekening moet worden gehouden. Aan de hand van  randvoorwaarden, gevoegd als bijlage 2 bij het ontwerplocatieplan, heeft het college samen met Reinigingsbedrijf Midden Nederland (RMN) ontwerplocaties gevonden. Dit ontwerpbesluit is ter inzage gelegd overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb en de VvE heeft daartegen haar zienswijze ingediend. Na afloop van terinzagelegging zijn de ontvangen zienswijzen door het college beoordeeld aan de hand van voornoemde randvoorwaarden, zo volgt uit de toelichting bij het besluit van 23 november 2021. Zoals het college op de zitting ook heeft toegelicht, bestaan deze randvoorwaarden uit "harde" en "zachte" criteria. Aan de harde criteria moet worden voldaan, zo volgt ook uit de nota van antwoord. De zachte criteria gelden als uitgangspunten waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht, maar die moet wijken voor harde criteria. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in wat de VvE heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet inzichtelijk was welke uitgangspunten het college heeft gehanteerd bij de aanwijzing van locatie AW 83 en hoe deze uitgangpunten zich tot elkaar verhielden.
Het betoog slaagt niet.
6.       Over het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat onduidelijk is of het besluit voorziet in meer dan drie ondergrondse containers ter hoogte van de 2e Hogeweg 81, overweegt de Afdeling dat uit de nota van antwoord blijkt dat het besluit voor deze locatie ongewijzigd blijft ten opzichte van het ontwerpbesluit. In het ontwerp is bij locatie AW83 vermeld: "Nieuw: 2x Rest, lx PMD en lx OPK". Het college heeft op de zitting toegelicht dat ter plaatse in totaal vier ondergrondse containers worden geplaatst; twee voor restafval en twee voor plastic, metaal en drukkartons (pmd). Naar het oordeel van de Afdeling is daarmee voldoende duidelijk hoeveel containers maximaal worden geplaatst.
Geschiktheid locatie: verkeer, uitzicht en geluidoverlast
7.       [appellant sub 2] en anderen en de VvE betogen dat de voorziene locatie niet geschikt is voor de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainers. Gezien de ligging van de aangewezen locatie vlakbij een drukke kruising, een druk fietspad en een bushalte, vrezen zij gevaarlijke verkeerssituaties op de 2e Hogeweg. Het inzamelvoertuig kan op de aangewezen locatie namelijk niet ledigen, zonder het zicht van de bewoners die vanuit hun uitrit de weg op willen draaien te belemmeren. En dit zicht wordt in de bestaande situatie al beperkt door de bebouwing ter plaatse. Zwerfafval zal de verkeersoverlast volgens [appellant sub 2] en anderen verder verslechteren. Daarnaast leidt het stilstaan van het ledigingsvoertuig en de toekomstige gebruikers van de ondergrondse afvalcontainers voor oponthoud op de 2e Hogeweg. Ook vrezen [appellant sub 2] en anderen en de VvE geluidoverlast als gevolg van de lediging van de containers en een aantasting van het uitzicht vanaf hun balkon en/of vanuit hun woningen.
7.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1502) hoeven de nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ondergrondse afvalcontainer, toename van verkeer van en naar een ondergrondse afvalcontainer en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het ledigen van een ondergrondse afvalcontainer, onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg te staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ondergrondse afvalcontainers en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ondergrondse afvalcontainers maar van korte duur is. De Afdeling zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.
7.2.    De Afdeling is van oordeel dat niet van locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden is gebleken die maken dat het college de aangewezen locatie niet geschikt mocht achten. Ten aanzien van de gevolgen voor het akoestisch woon- en leefklimaat van de bewoners van Villa Choisy en [appellant sub 2] en anderen zijn deze locatiespecifieke en of andere bijzondere omstandigheden niet gebleken. Alleen al daarom slaagt het betoog over de gevreesde geluidoverlast niet.
7.3.    Over de verkeersafwikkeling en -veiligheid overweegt de Afdeling het volgende. Het college heeft op de zitting toegelicht dat het de situatie binnen de gemeente heeft voorgelegd aan een verkeersdeskundige en dat deze in de verkeerssituatie ter plaatse geen aanleiding zag om de locatie als ongeschikt aan te merken. Onderkend is dat het een drukke weg is, maar volgens het college is de verkeerssituatie ter plaatse wel overzichtelijk. In de nota van antwoord op de zienswijze van [appellant sub 2] en anderen heeft het college ook toegelicht dat de hoogte van de inworpzuil slechts (ongeveer) 1,1 meter bedraagt. Goed zicht op het verkeer op de hoofdrijbaan blijft volgens het college dan ook bestaan. In wat [appellant sub 2] en anderen en de VvE hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om de toelichting van het college in zoverre niet te volgen. Voor zover [appellant sub 2] en anderen verkeersonveiligheid vrezen als gevolg van zwerfafval, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving betreft.
Over de verkeersafwikkeling heeft het college in de nota van antwoord nog toegelicht dat de lediging maximaal drie keer per week plaatsvindt en dat dit een gemiddeld oponthoud oplevert van 5 minuten per container (maximaal 7 à 8 minuten voor twee containers). Dit oponthoud acht het college aanvaardbaar in het kader van de verkeersafwikkeling. Verder heeft het college op de zitting te kennen gegeven er zorg voor te dragen dat de lediging niet in de spitsuren plaatsvindt. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2] en anderen en de VvE hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanwege verkeersomstandigheden de locatie ongeschikt had moeten bevinden.
Het betoog slaagt niet.
7.4.    Met betrekking tot de gevreesde aantasting van het uitzicht overweegt de Afdeling als volgt. Op grond van de randvoorwaarden geldt als criterium dat de afstand van het hart van de locatie van de ondergrondse afvalcontainers tot de gevel van een woning zo groot mogelijk moet zijn, maar minimaal 2 meter. Niet in geschil is dat op de aangewezen locatie aan deze randvoorwaarde wordt voldaan. De afstand tussen het appartementencomplex van de VvE en de ondergrondse afvalcontainer bedraagt ongeveer 5 meter. Verder geldt als criterium dat de locatie zich niet onder een raam of balkon van een woonhuis mag bevinden. Evenmin in geschil is dat aan dit criterium wordt voldaan. De locatie ligt in openbaar gebied en tussen de appartementen van Villa Choisy en de ondergrondse afvalcontainer liggen een fietspad en een stoep. Dat er zicht is vanuit de appartementen op de inworpzuilen is door het college niet weersproken, maar volgens het college zal de belemmering van het uitzicht minimaal zijn gezien de beperkte hoogte van de inworpzuilen. Onder deze omstandigheden acht het college de aantasting van het uitzicht van de bewoners van Villa Choisy en [appellant sub 2] en anderen niet onaanvaardbaar. In wat [appellant sub 2] en de VvE hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op dit standpunt mocht stellen.
Het betoog slaagt niet.
7.5.    Het voorgaande betekent dat wat de VvE en [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college de aangewezen locatie AW 83 niet als geschikte locatie voor de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers mocht aanmerken.
Alternatieve locatie
8.       De VvE en [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat er locaties zijn die zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat het college niet had mogen vasthouden aan de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie. [appellant sub 2] en anderen wijzen op een locatie nabij de kruising van de Slotlaan en de 2e Hoge Weg en vlakbij de vestiging van de ING. De VvE wijst op twee alternatieve locaties nabij het voormalig ABN AMRO kantoor.
8.1.    In overwegingen 7.2 tot en met 7.5 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de locatie AW 83 geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locaties. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
8.2.    In de alternatieve locatie die [appellant sub 2] en anderen voorstellen heeft het college geen reden hoeven zien om van het aanwijzen af te zien. Uit de randvoorwaarden volgt dat het college bij het aanwijzen van een locatie voor een ondergrondse afvalcontainer, een loopafstand van 250 meter aanhoudt voor gebruikers van een ondergrondse afvalcontainer-locatie. Op de zitting heeft het college toegelicht dat containers op de aangewezen locatie dienen voor 93 bewoners van de 2e Hoge Weg tot aan de weg Nooit Gedacht. Volgens het college, en dit is niet weersproken door [appellant sub 2] en anderen, ligt deze container verder dan 250 meter van de woningen aan het eind van Nooit Gedacht. Vanwege het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de alternatieve locatie niet zodanig geschikter is dan de aangewezen locatie dat voor de alternatieve locatie had moeten worden gekozen.
Het betoog slaagt niet.
8.3.    Over de door de VvE aangedragen alternatieve locaties overweegt de Afdeling het volgende. De VvE heeft bij brief van 8 juli 2021 een zienswijze ingediend waarin zij als alternatieve locatie aandraagt het trottoir voor het gebouw waar voorheen een ABN AMRO bank was gevestigd. In de nota van antwoord, die eveneens is vastgesteld door het college bij besluit van 23 november 2021, staat dat het college de voorgestelde locatie heeft onderzocht maar niet geschikt heeft bevonden vanwege kabels en leidingen die daar lopen. Op de zitting heeft het college toegelicht dat dit ook geldt voor de tweede alternatieve locatie die de VvE in beroep heeft aangedragen. Het college heeft toegelicht dat de gasleiding ter plaatse weliswaar omgelegd kan worden naar de overkant van de straat, maar het voordeel dat daarmee behaald wordt weegt volgens het college niet op tegen de kosten die met de omlegging van die leiding gepaard gaan. De Afdeling acht dit geen onredelijk standpunt. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college de voorgestelde locaties niet dusdanig geschikter mocht te achten dan de aangewezen locatie dat voor één van de alternatieve locaties had moeten worden gekozen.
8.4.    Voor zover de VvE aanvoert dat het college zich uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding onvoldoende heeft vergewist van de relevante feiten en omstandigheden, omdat uit de door de VvE nadien bij de gemeente opgevraagde Klic-tekeningen niet is gebleken van de in de nota van antwoord gestelde kabels en leidingen, overweegt de Afdeling het volgende. De VvE heeft niet aannemelijk gemaakt dat de stellingname van het college in de nota van antwoord onjuist is. Dat de VvE na de vaststelling van het bestreden besluit verkeerde klic-tekeningen opgestuurd heeft gekregen, maakt dat niet anders. Van de juistheid van de stelling van het college in de nota van antwoord ziet de Afdeling inmiddels ook een bevestiging in de onderzoeken van het college waarbij proefsleuven zijn gegraven ter plaatse van de alternatieve locaties die de VvE heeft aangedragen. De resultaten hiervan zijn bij brief van 13 januari 2022 in de voorliggende procedure ingebracht. Hierin wordt bevestigd dat op de alternatieve locaties een gasleiding loopt.
Het betoog faalt.
Conclusie
9.       De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Stoof
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2023
749-989