ECLI:NL:RVS:2023:2298

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
202105944/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 31 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris werd afgewezen. Tevens werd de vreemdeling opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten, wat resulteerde in een terugkeerbesluit. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen. Zowel de vreemdeling als de staatssecretaris gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De rechtbank had niet verder hoeven motiveren dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. Wat betreft het hoger beroep van de staatssecretaris, oordeelde de Afdeling dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris verplicht was een meeromvattende beschikking te nemen. De staatssecretaris kan onder bepaalde omstandigheden volstaan met een afwijzend besluit en het terugkeerbesluit uitstellen. De Afdeling concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling terecht heeft afgewezen, maar dat hij wel een nieuw besluit moet nemen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

202105944/1/V2.
Datum uitspraak: 14 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.       [de vreemdeling],
2.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 17 augustus 2021 in zaak nr. NL20.4283 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, geweigerd hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en hem opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten (dit laatste hierna: terugkeerbesluit).
Bij besluit van 16 februari 2021 heeft de staatssecretaris het terugkeerbesluit ingetrokken.
Bij uitspraak van 17 augustus 2021 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 januari 2020 vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.M.J. van Zantvoort, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep van de vreemdeling
1.       Het hoger beroep van de vreemdeling leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Hoger beroep van de staatssecretaris
2.       De door de staatssecretaris in zijn grieven opgeworpen rechtsvragen heeft de Afdeling beantwoord in haar uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530, onder 14-19.3. Die uitspraak gaat over het arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2021, TQ, ECLI:EU:C:2021:9, en de gevolgen daarvan voor het Nederlandse asielbeleid voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Toepassing daarvan in de voorliggende zaak leidt tot het volgende.
2.1.    De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris is gehouden een meeromvattende beschikking te nemen op de asielaanvraag van de vreemdeling. De staatssecretaris kan namelijk onder omstandigheden volstaan met een afwijzend besluit op de asielaanvraag en het nemen van een terugkeerbesluit uitstellen in verband met een nog uit te voeren onderzoek naar adequate opvang in het land van terugkeer (zie voormelde uitspraak van 8 juni 2022, onder 15-19.3). De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat al uit de intrekking van het terugkeerbesluit moet worden afgeleid dat de staatssecretaris niet kan garanderen dat adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is en dat terugkeer voor de vreemdeling niet mogelijk is. Daarom kon de rechtbank ook niet overwegen dat de vreemdeling met ingang van de datum van zijn asielaanvraag recht heeft op een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking 'amv die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken'. Niettemin is de staatssecretaris gehouden om bij het onderzoek naar adequate opvang voortvarend te handelen omdat een niet-begeleide minderjarige niet onnodig lang in onzekerheid mag verkeren over zijn verblijfsstatus. In dit geval heeft de staatssecretaris in het besluit van 31 januari 2020 noch bij de intrekking van het terugkeerbesluit op 16 februari 2021 toegelicht waarom het onderzoek naar adequate opvang nog niet is afgerond of nog moet plaatsvinden. Evenmin heeft de staatssecretaris uiteengezet welk onderzoek hij nog zou doen en hoe lang dat onderzoek naar verwachting nog zou duren. Het besluit van 31 januari 2020 en de intrekking van het terugkeerbesluit op 16 februari 2021 bevatten dan ook een motiveringsgebrek.
2.2.    De grieven falen.
Conclusie en afsluiting
3.       De hoger beroepen zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij rust. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
4.       Uit wat is overwogen onder 1 van deze uitspraak volgt dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling terecht heeft afgewezen. Niettemin zal hij voor de vreemdeling een nieuw besluit moeten nemen. Daarvoor wijst de Afdeling op wat zij heeft overwogen in haar uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1531, onder 5.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep van de staatssecretaris opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Trox, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Trox
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2023
968