202200635/2/A2.
Datum beslissing: 9 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief, ingekomen op 17 mei 2023, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden mr. C.H.M. van Altena, mr. B. Meijer en mr. W. den Ouden, als leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 202200635/1/A2.
De staatsraden hebben niet in de wraking berust.
De staatsraden hebben een schriftelijke reactie gegeven, die aan [verzoeker] is toegezonden.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek behandeld op de zitting van 7 juni 2023, waar [verzoeker], bijgestaan door ing. J. Jongsma, is verschenen. De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ieder van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit staat in artikel 8:15 van de Awb.
Op grond van artikel 8:16, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat het onderzoek op de zitting van 8 mei 2023 volgens hem niet naar behoren is uitgevoerd. Zo wijst [verzoeker] erop dat de Afdeling op de zitting geen navraag heeft gedaan naar de achtergrond van de door hem meegebrachte deskundige Jongsma. Ook heeft de Afdeling ten onrechte geen onafhankelijke deskundige ingeschakeld en in plaats daarvan slechts opgemerkt "dat de meningen van de wederzijdse deskundigen tegenstrijdig zijn, maar dat er geen gerede twijfel bestaat over de mening van de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige."
3. De staatsraden hebben de hoofdzaak op 8 mei 2023 op zitting behandeld, waarna het onderzoek is gesloten. [verzoeker] heeft het verzoek tot wraking bij brief van 12 mei 2023, binnengekomen op 17 mei 2023, bij de Afdeling ingediend. [verzoeker] heeft op de zitting van de wrakingskamer toegelicht dat hij op 11 mei 2023 een cursus had en daar met een specialist heeft gesproken over de zitting van 8 mei 2023. Dit gesprek gaf voor hem de doorslag het wrakingsverzoek op te stellen. De wrakingskamer is van oordeel dat [verzoeker] eerder om wraking had kunnen en moeten verzoeken. De aangevoerde gronden voor de wraking hadden betrekking op feiten en omstandigheden die zich voordeden uiterlijk tijdens de zitting op 8 mei 2023. Als niet-jurist is het te billijken dat hij een dag extra nodig had om de kwestie te overdenken en het verzoek op papier te zetten. In dit geval heeft [verzoeker], nadat hem deze feiten en omstandigheden bekend waren, vier dagen gewacht met het opstellen van het wrakingsverzoek. Door het wrakingsverzoek pas op vrijdag 12 mei 2023 aan te bieden aan PostNL, viel te verwachten dat dit pas rond maandag 15 mei 2023, en dus een week na de zitting, zou binnenkomen bij de Afdeling. Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzoek op 17 mei 2023 ontvangen. De wrakingskamer is van oordeel dat de door [verzoeker] gegeven toelichting voor de late indiening geen afdoende rechtvaardiging biedt. Dat iemand anders tijdens een cursus drie dagen na de zitting hem sterkte in zijn gedachte dat er grond voor wraking was, rechtvaardigt de late indiening niet. De wrakingskamer is, gelet hierop, van oordeel dat [verzoeker] niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. Zij komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Van Ewijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2023
867