202200443/1/A2.
Datum uitspraak: 31 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonlaats] (Duitsland),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank MiddenNederland van 10 december 2021 in zaak nr. 21/2835 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag over 2015 herzien en vastgesteld op € 2.005,00.
Bij besluit van 21 april 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag over 2016 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 27 mei 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag en zorgtoeslag over het jaar 2014 definitief berekend en vastgesteld op nihil. De Belastingdienst/Toeslagen heeft € 1.714,00 aan te veel uitbetaalde voorschotten zorgtoeslag en € 3.370,00 aan te veel uitbetaalde voorschotten huurtoeslag van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 21 juni 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het tegen deze besluiten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 10 augustus 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 21 juni 2021 herzien en het bezwaar deels gegrond verklaard. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen het vastgestelde voorschot zorgtoeslag over 2016 herzien en vastgesteld op € 317,00, het recht op huurtoeslag over 2014 herzien naar € 2.979,00 enhet recht op zorgtoeslag over 2014 herzien naar € 1.531,00. Het bezwaar is ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegentegen het voorschot huurtoeslag over 2015..
Bij uitspraak van 10 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Deze zaak gaat over de terugvordering van voorschotten die door de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] zijn toegekend. In hoger beroep gaat het nog om voorschotten zorgtoeslag over de jaren 2014 en 2016 en de huurtoeslag 2014 en 2015. De discussie tussen partijen gaat over de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten daadwerkelijk aan [appellant] heeft uitbetaald. [appellant] stelt dat hij de voorschotten niet heeft ontvangen en dat de bankrekening waarop de bedragen volgens de Belastingdienst/Toeslagen zijn overgemaakt al sinds medio 2015 is opgeheven omdat hij toen naar Duitsland is vertrokken.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat uit de stukken die de Belastingdienst/Toeslagen bij het verweerschrift heeft ingediend, voldoende blijkt dat de voorschotten toeslagen zijn uitbetaald op het rekeningnummer dat [appellant] bij zijn aanvraag heeft doorgegeven. Wat [appellant] heeft aangevoerd, is onvoldoende hieraan te twijfelen. Daarvoor is van belang dat [appellant] zijn stellingen niet heeft onderbouwd. De stelling van [appellant] dat het rekeningnummer in 2015 is opgeheven, volgt de rechtbank niet. De rechtbank wijst daartoe op een van de ING Bank afkomstig stuk waarop staat vermeld dat het desbetreffende rekeningnummer op 27 juli 2018 is opgeheven. Verder heeft [appellant] zijn stelling dat een rekeningnummer drie jaar lang achter de schermen actief blijft en dat daarom zijn rekeningnummer pas door de ING Bank in 2018 als opgeheven is geregistreerd, niet onderbouwd, temeer nu de Belastingdienst/Toeslagen op de zitting een e-mail van de ING Bank heeft overgelegd waarin ook staat vermeld dat het desbetreffende rekeningnummer op 27 juli 2018 is opgeheven. Ook heeft [appellant] volgens de rechtbank niet onderbouwd dat de voorschotten zijn teruggestort op het rekeningnummer van de Belastingdienst/Toeslagen. Daarvoor is van belang dat de Belastingdienst/Toeslagen niet bekend is met de gestelde terugstortingen, terwijl de Belastingdienst/Toeslagen aannemelijk heeft gemaakt dat hij dan een melding van een "geweigerde betaling" krijgt.
Beoordeling van het hoger beroep
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
4. Zij voegt daar aan toe dat ook volgens haar niet is gebleken dat de voorschotten die zijn uitbetaald aan [appellant], zijn uitbetaald op een opgeheven bankrekening. Uit de nader overgelegde stukken blijkt dat aannemelijk is dat [appellant] vanwege zijn vertrek naar Duitsland op 27 juli 2015 de rekening heeft opgezegd, maar dat de ING Bank daartoe niet is overgegaan omdat nog bankkosten moesten worden voldaan. Feitelijk heeft de rekening daarom tot 27 juli 2018 bestaan. [appellant] heeft aangegeven dat hij afschriften van de bankrekening over de betreffende periode zal overleggen, maar dat heeft hij niet gedaan. Uit zijn nadere toelichting blijkt dat de ING Bank deze vanwege het tijdsverloop niet meer kan verstrekken. Uit de door [appellant] overgelegde stukken kan, anders dan hij stelt, niet worden afgeleid dat hij op het moment van het opzeggen van de bankrekening alleen nog bankkosten als gevolg van een negatief saldo moest betalen. Ook blijkt daaruit niet dat in de periode waarop blijkens de door de Belastingdienst/Toeslagen overgelegde informatie uit zijn betaalsystemen voorschotten zijn betaald, de voorschotten die zijn uitbetaald op de bankrekening die door [appellant] bij de Belastingdienst/Toeslagen is gemeld niet op die rekening zijn bijgeschreven. De Afdeling realiseert zich dat [appellant] in een lastige bewijspositie zit omdat de ING Bank de afschriften niet kan verstrekken, maar nu enerzijds door de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten wel zijn betaald en anderzijds dit bankrekeningnummer door [appellant] aan de Belastingdienst/Toeslagen is opgegeven dient dit voor risico van [appellant] te komen. Overigens is een deel van de betalingen gedaan vóór 27 juli 2015.
5. In de schriftelijke uiteenzetting heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat voorschotten die zijn uitbetaald aan de curator vanwege het ontbreken van de aanwijzing daartoe alsnog aan [appellant] ten goede komen, door deze te verrekenen met openstaande vorderingen dan wel uit te betalen. Anders dan door [appellant] is gevraagd ziet de Afdeling daarin geen aanleiding de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de proceskosten. [appellant] heeft namelijk in beroep noch in hoger beroep betoogd dat voor zover voorschotten zijn uitbetaald aan de curator, deze betalingen niet door de curator zijn ontvangen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Soest-Ahlers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023
343-1014