202203349/1/R1.
Datum uitspraak: 31 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Haarlem,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2021 heeft het college locaties aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers in de wijken Oude Stad-binnenstad en Bakenes in Haarlem.
Bij besluit van 26 april 2022 heeft het college naar aanleiding van het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar het besluit van 9 maart 2021 herroepen voor zover het betrekking heeft op de locaties BA007 en BA012b.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 maart 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. Y.J.M. Pijnaker, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 9 maart 2021 heeft het college voor de wijken Oude Stad-binnenstad en Bakenes in Haarlem locaties aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers, waaronder de locatie BA007 en BA012b ter hoogte van Jansstraat 46. Het besluit strekte tot plaatsing van drie ondergrondse afvalcontainers op locatie BA007: een bestemd voor restafval, een voor papier en een voor Plastic verpakkingen, Blik en Drinkkartons (hierna: PBD). De locatie BA012a, die zich bij de parkeerplaats ter hoogte van Jansstraat 58-62 en de Noorder Schoolsteeg bevindt, is met het besluit opgeheven. De twee ondergrondse afvalcontainers voor restafval die op locatie BA012a staan, zouden worden verplaatst naar locatie BA012b. Locatie BA007 en BA012b bevinden zich naast twee bestaande ondergrondse afvalcontainers, zodat in totaal sprake zou zijn van zeven ondergrondse afvalcontainers in een rijopstelling.
2. [appellant] woont op het adres [locatie] in Haarlem, direct tegenover de locatie BA007 en BA012b. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen het aanwijzingsbesluit.
3. Naar aanleiding van het bezwaar heeft het college het besluit van 9 maart 2021 herroepen, voor zover het besluit betrekking heeft op de aanwijzing van locatie BA007 en BA012b. De afvalcontainers op deze locatie staan namelijk op minder dan 3 meter van de voorgevel van een woning. De locaties voldoen volgens het college daarom bij nader inzien niet aan onderdeel p van paragraaf 5.1 van de "Richtlijnen voor plaatsing inzamelmiddelen en -voorzieningen" (hierna: de Richtlijnen). Op deze locaties worden dan ook geen ondergrondse afvalcontainers geplaatst. Het besluit tot het opheffen van de twee ondergrondse afvalcontainers op locatie BA012a heeft het college in stand gelaten.
4. [appellant] kan zich niet verenigen met het besluit op bezwaar, voorzover bij dat besluit het opheffen van de twee ondergrondse afvalcontainers op locatie BA012a in stand is gelaten. Hij vreest dat er onvoldoende capaciteit overblijft voor de inzameling van huishoudelijk afval, te meer nu er in de omgeving nieuwe woningen worden gebouwd. Daarnaast stelt hij dat locatie BA012a een geschikte locatie is, waar nieuwe ondergrondse afvalcontainers kunnen worden bijgeplaatst.
Ingetrokken beroepsgronden
5. Op de zitting heeft [appellant] de beroepsgrond die was gericht tegen de vergroting van loopafstanden naar de dichtstbijzijnde ondergrondse afvalcontainer ingetrokken.
Wettelijk kader
6. Op grond van artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) stelt de raad van de gemeente in het belang van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
7. Op grond van artikel 10.26, eerste lid, van de Wm kan de raad in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen bij de afvalstoffenverordening bepalen dat:
a. huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld nabij elk perceel;
b. huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld met een daarbij aangegeven regelmaat;
c. in een gedeelte van het grondgebied van de gemeente geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld.
8. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Haarlem 2019 stelt het college regels over de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk door de inzameldienst worden ingezameld, over de frequentie van de inzameling van elk van deze bestanddelen en over de locaties van de inzameling bij of nabij elk perceel.
9. Bij het aanwijzen van de locaties voor de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers hanteert het college de "Richtlijnen voor plaatsing inzamelmiddelen en -voorzieningen" (hierna: de Richtlijnen), die op 4 september 2018 door het college zijn vastgesteld. Volgens hoofdstuk 4 van de Richtlijnen wordt per wijk een locatieplan opgesteld, aan de hand van de randvoorwaarden die in paragraaf 4.2 zijn opgenomen. Paragraaf 5.1 van de Richtlijnen bevat de richtlijnen die gelden voor de locatiebepaling van (semi) ondergrondse en bovengrondse verzamelcontainers. Van belang zijn de volgende richtlijnen:
v. De richtlijn voor de loopafstand naar een container voor restafval is maximaal 250 meter (artikel 4 lid 8 Uitvoeringsbesluit). De loopafstand naar een grondstoffencontainer moet zo klein mogelijk zijn (maatwerk afhankelijk van de aard en samenstelling van de wijk.
z. PBD-, glas-, papier- en textielcontainers ((semi) onder- of bovengronds) worden verspreid geplaatst over de wijk om het gebruik zo evenredig mogelijk over de containers te verdelen en als achtervang bij winkelcentra.
Zijn de gevolgen van het opheffen van locatie BA012a aanvaardbaar?
10. [appellant] betoogt dat door het opheffen van de ondergrondse afvalcontainers op locatie BA012a onvoldoende capaciteit voor de inzameling van huishoudelijk afval aanwezig zal zijn en dat hierdoor vuilnisoverlast zal ontstaan. Hij voert hiertoe aan dat alleen de twee bestaande ondergrondse afvalcontainers in de Jansstraat beschikbaar blijven, terwijl in het oorspronkelijke locatieplan zeven afvalcontainers waren voorzien. Dit klemt te meer, omdat in de directe omgeving circa 100 appartementen nieuw worden gebouwd en het aantal gebruikers van de ondergrondse afvalcontainers sterk toe zal nemen. Ten slotte stelt [appellant] dat in de binnenstad van Haarlem nauwelijks geschikte locaties gevonden kunnen worden. Het college heeft daarom niet zonder meer mogen besluiten om de gronden van de locatie BA012a te verkopen ten behoeve van woningbouw en de zich daar bevindende ondergrondse afvalcontainers op te heffen. Locatie BA012a voldoet namelijk wel aan de Richtlijnen en hier moeten volgens [appellant] juist meer ondergrondse afvalcontainers bij worden geplaatst. Dan blijft er volgens hem nog steeds voldoende ruimte over voor woningen die minder volumineus zijn en die daardoor beter in het straatbeeld passen.
10.1. De Afdeling is van oordeel dat het college heeft mogen besluiten om de twee ondergrondse afvalcontainers op deze locatie te laten vervallen.
Het college heeft toegelicht dat de locatie BA012a moet worden opgeheven, omdat het college voornemens is de gronden van deze locatie te verkopen ten behoeve van een woningbouwontwikkeling. De voorgenomen privaatrechtelijke verkoop van de gronden en de omvang van het bouwplan kan als zodanig in deze procedure niet aan de orde komen. Op het college rust evenwel de plicht om zich ervan te vergewissen wat de gevolgen zijn van het opheffen van de ondergrondse afvalcontainers. Uit het besluit van 26 april 2022 en het advies van de bezwaarschriftencommissie dat aan het besluit ten grondslag ligt, volgt dat het college rekening heeft gehouden met het behoud van voldoende inzamelcapaciteit in de omgeving. Daarover heeft het college toegelicht dat de inzameldienst Spaarnelanden tijdens de bezwaarfase in opdracht van het college eerst heeft gezocht naar een andere locatie waarnaar de twee ondergrondse afvalcontainers van locatie BA012a verplaatst konden worden. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een nadere reactie van het college aan de bezwaarschriftencommissie van 18 maart 2022. In deze reactie is uiteengezet dat geen andere geschikte locatie gevonden kan worden, bijvoorbeeld vanwege ondergrondse kabels en leidingen, of de bereikbaarheid voor de inzamelvoertuigen. [appellant] heeft deze conclusie niet gemotiveerd weersproken. Omdat geen andere geschikte locatie gevonden kan worden heeft het college de huishoudens die gebruik maken van de twee opgeheven afvalcontainers overgezet naar andere containers in de wijk. Op de zitting heeft het college hierover uitgelegd dat huishoudens de beschikking krijgen over een afvalpas. Deze pas is gekoppeld aan een aantal ondergrondse afvalcontainers die zich binnen de loopafstanden van de Richtlijnen bevinden en deze pas kan alleen die containers openen die aan de pas zijn toegewezen. Verder worden de afvalcontainers volgens het college vaker geleegd, zodat de gebruikers hun huishoudelijk afval kunnen blijven afvoeren. Op de zitting heeft het college toegelicht dat sommige ondergrondse afvalcontainers zijn uitgerust met een automatische volmelder. Deze melder geeft een signaal af zodra een bepaald vullingspercentage is bereikt, waarna een inzamelvoertuig de container komt legen. Ondergrondse afvalcontainers waarin een dergelijke volmelder niet is ingebouwd worden zo nodig elke dag van de week, ook in het weekend geleegd. Ten slotte reageert de inzameldienst Spaarnelanden volgens het college zeer adequaat op meldingen van gebruikers dat een ondergrondse afvalcontainer vol is, wat [appellant] op de zitting ook heeft beaamd.
Onder deze omstandigheden heeft het college naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd dat het opheffen van de ondergrondse afvalcontainers op locatie BA012a geen onaanvaardbare gevolgen voor [appellant] heeft. Hierbij is van belang is dat er geen alternatieve locaties gevonden kunnen worden waar de twee containers naar toe verplaatst kunnen worden en dat er voldoende maatregelen worden genomen om de inzamelcapaciteit te waarborgen.
Het betoog faalt.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Het college hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Boer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023
745-1026