202105297/1/R3.
Datum uitspraak: 31 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eelderwolde, gemeente Tynaarlo,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 juli 2021 in zaak nr. 20/3253 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo.
Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2020 heeft het college [appellant] geen toestemming verleend voor de verplaatsing van de uitweg aan de [locatie] te Eelderwolde (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 oktober 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 4 april 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door R.I. Waijer en L. Siewes, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft in 2018 met de gemeente Tynaarlo een overeenkomst gesloten voor de aankoop van het perceel. Vervolgens heeft [appellant] op 23 augustus 2018 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning en het maken van een uitweg op het perceel. In de aanvraag is de uitweg gesitueerd aan de westzijde van de woning, gelegen aan een insteekpad. De gevraagde omgevingsvergunning is bij besluit van 18 oktober 2018 aan [appellant] verleend.
2. Bij meldingsformulier van 5 maart 2020 heeft [appellant] toestemming gevraagd voor het verplaatsen van de uitweg naar de noordzijde van het perceel. Bij besluit van 23 maart 2020 heeft het college geen toestemming gegeven voor deze verplaatsing. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat uit de tekst van de koopovereenkomst volgt dat de uitweg aan het insteekpad gesitueerd moet zijn. Daarom kan voor de verplaatsing naar de noordzijde geen toestemming worden verleend. [appellant] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 5 oktober 2020 heeft het college dit bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van 5 oktober 2020 vernietigd omdat dit besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft verder bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, omdat met de door het college gegeven aanvullende motivering ter zitting het motiveringsgebrek van het besluit van 5 oktober 2020 is hersteld.
Bespreking hoger beroep
Belangenafweging en weigeringsgronden
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank onder overweging 5.4 van de aangevallen uitspraak heeft miskend dat zijn belangen onjuist zijn afgewogen. Volgens [appellant] is de door het college gedane belangenafweging die heeft geleid tot de weigering om aan hem de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, ondeugdelijk.
[appellant] is van mening dat de weigeringsgronden uit artikel 2.12, tweede lid, van de Algemene plaatselijke verordening Tynaarlo 2021 (hierna: de Apv) op zijn situatie niet van toepassing zijn. Hij is het niet eens met het standpunt van het college dat de uitweg leidt tot een aantasting van de groenvoorzieningen in de gemeente en het uiterlijk aanzien van de omgeving. Daarnaast is [appellant] het niet eens met het standpunt van het college dat de uitweg voor een verstoorde afwatering zorgt. Tot slot voert [appellant] aan dat het gemeentebestuur aan hem heeft geadviseerd om aan de voorzijde van zijn woning een statig entree te maken. Hij meent dat hij dit door dit advies op het verkeerde been is gezet, omdat hij gelet op dit advies ervan uitging dat hij een uitweg aan de voorzijde van zijn woning mocht aanleggen.
Juridisch kader
4.1. Artikel 2:12 van de Apv luidt:
"1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;
[…]."
4.2. De rechtbank heeft onder 5.4 van de aangevallen uitspraak overwogen dat het college op de zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat de vergunningverlening geweigerd is in het belang van de bruikbaarheid van de weg, de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en de bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente. Ten aanzien van de bescherming van de groenvoorzieningen in de omgeving en de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving heeft het college op de zitting bij de rechtbank gesteld dat het belang van [appellant] bij een ontsluiting van zijn kavel via de voorzijde niet opweegt tegen het belang van een ongestoorde afwatering en de in het beeldkwaliteitsplan gekozen groenvoorziening. Verder heeft het college bij de rechtbank hierover toegelicht dat de gewenste uitweg afbreuk doet aan de beeldkwaliteit en de beleving van openbare ruimte van het desbetreffende gebied. In het beeldkwaliteitsplan is volgens het college bewust gekozen voor zo min mogelijk onderbrekingen van de groenstrook. Daarnaast zal het maken van een uitweg altijd een negatieve impact hebben op de afwatering.
De rechtbank heeft vervolgens onder 5.6 van de aangevallen uitspraak overwogen dat het college met de in 5.4 weergegeven aanvullende motivering ter zitting inzicht heeft gegeven in de door hem gemaakte belangenafweging. De rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van die motivering het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bruikbaarheid van de weg, de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en de bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente in dit geval prevaleren boven het door [appellant] gestelde belang bij verplaatsing van de uitweg.
4.3. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat het maken van een uitweg aan de noordzijde van zijn perceel niet leidt tot een aantasting van het uiterlijk aanzien van de omgeving dan wel van een aantasting van de groenvoorzieningen in de gemeente, overweegt de Afdeling dat het college op de zitting heeft toegelicht dat de door [appellant] gewenste uitweg zorgt voor een extra onderbreking van de aldaar voorziene hoge en dichte haag. Het college heeft daarbij verwezen naar het beeldkwaliteitsplan. In het beeldkwaliteitsplan staat dat de tot de Ecozone behorende kavels worden ontsloten vanaf de insteekpaden. Voorts wordt daarin aangegeven dat alle tuinen, gericht op de openbare weg, worden afgeschermd met een ruige boerenhaag van 1,8 meter hoog, waarin één onderbreking is toegestaan ten behoeve van een inrit met een breedte van maximaal 3,5 meter. Volgens het college moet het perceel van [appellant], dat aan een insteekpad is gesitueerd, aldus vanaf dat insteekpad worden ontsloten. Dat insteekpad is een openbare weg, zodat naar de mening van het college ook aldaar in een hoge afschermende ruige boerenhaag moet worden voorzien. Ten behoeve van de aldaar voorgeschreven ontsluiting van het perceel van [appellant] is in de ook daar voorziene hoge afschermende ruige boerenhaag al in een onderbreking voorzien. De door [appellant] gewenste uitweg aan de noordzijde van zijn perceel betekent volgens het college aldus een extra onderbreking van de voorziene hoge afschermende ruige boerenhaag, waartegen het beeldkwaliteitsplan zich verzet. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt van het college. Het college heeft hierover verder op de zitting bij de Afdeling gesteld dat de weigering van de gevraagde omgevingsvergunning ook in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid, zoals verwoord in de "Beleidsregels vergunningverlening uitwegen Tynaarlo 2020". Op grond van artikel 2.4, aanhef en onder d, van die beleidsregels kan een vergunning ten behoeve van een uitweg in het belang van de bescherming van groenvoorzieningen worden geweigerd wanneer er in bepaalde (nieuwbouw)wijken in voorschriften is opgenomen dat moet worden voldaan aan regels omtrent groeninrichting. Omdat het beeldkwaliteitsplan regels bevat omtrent groeninrichting en deze regels, zoals hiervoor is overwogen, in de weg staan aan de aanleg van de door [appellant] gewenste uitweg, heeft het college in overeenstemming met het aangehaalde beleid de gevraagde vergunning geweigerd.
4.4. Gelet op het voorgaande heeft het college toereikend gemotiveerd waarom de gevraagde omgevingsvergunning voor de uitweg vanwege de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente is geweigerd. Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling verder redelijkerwijs meer belang mogen hechten aan het belang dat is gemoeid bij de bescherming van groenvoorzieningen in de omgeving dan het belang dat [appellant] heeft bij een uitweg aan de noordzijde van zijn perceel. Omdat deze weigeringsgrond reeds volstaat om de omgevingsvergunning voor het maken van de uitweg te mogen weigeren, behoeven de overige beroepsgronden van [appellant] over de andere door het college gebezigde weigeringsgronden geen bespreking meer.
Het betoog slaagt niet.
Advies van de gemeente
5. [appellant] voert aan dat hij door het advies van de gemeente, om een statig entree te maken, op het verkeerde been is gezet met de gedachte dat daar tevens een uitweg mocht komen. Hij heeft dit niet eerder aangevoerd. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. De Afdeling zal deze beroepsgrond dus niet inhoudelijk bespreken.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onder andere de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente in dit geval prevaleren boven het door [appellant] gestelde belang bij verplaatsing van de uitweg. Gelet hierop heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht de rechtgevolgen van het door haar vernietigde besluit van 5 oktober 2020 in stand gelaten.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.
w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tieleman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023
817-1057