Uitspraak
Datum uitspraak: 31 mei 2023
BESTUURSRECHTSPRAAK
voorzitter
Raad van State
In deze zaak heeft de examencommissie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden op 24 augustus 2022 het verzoek van de appellant om het predicaat ‘cum laude’ te verlenen voor zijn bachelordiploma Rechtsgeleerdheid afgewezen. De appellant had verzocht om dit predicaat op basis van zijn gewogen gemiddelde van 7,758, wat niet voldeed aan de vereisten van artikel 4.12.4 van de Onderwijs- en examenregeling (OER). De examencommissie oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de criteria voor het predicaat, omdat zijn scriptie niet als uitzonderlijk werd beschouwd en er geen andere bijzondere omstandigheden waren die zijn verzoek konden onderbouwen. De appellant voerde aan dat zijn prestaties en extracurriculaire activiteiten, waaronder zijn rol in het Honours College Law en zijn onderwijswerkzaamheden, niet voldoende waren erkend door de examencommissie.
Na een administratief beroep bij het college van beroep voor de examens (CBE) op 21 december 2022, dat eveneens ongegrond werd verklaard, heeft de appellant beroep ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 april 2023 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de examencommissie voldoende gemotiveerd had waarom de appellant niet voldeed aan de vereisten voor het predicaat ‘cum laude’. De examencommissie had een grote beoordelingsruimte en de Afdeling concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat de examencommissie buiten haar beoordelingsruimte was getreden. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard.