ECLI:NL:RVS:2023:2082

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
202301478/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het eindcijfer van de reparatietoets in het hoger onderwijs en de toepassing van de reparatieregeling

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het eindcijfer van de reparatietoets van de cursus Strafprocesrecht aan de Universiteit Utrecht. [appellante] heeft op 20 juli 2022 vernomen dat haar reparatietoets is beoordeeld met het cijfer zes, terwijl zij voor de reparatietoets een 7,5 had behaald. Het college van beroep voor de examens heeft deze beslissing gebaseerd op artikel 5.5, zesde lid, van de Onderwijs- en Examenregeling (OER) 2021-2022, waarin staat dat voor de reparatietoets geen hoger cijfer dan een 6 kan worden behaald. [appellante] heeft hiertegen administratief beroep aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard op 25 januari 2023. Hierop heeft zij beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De Afdeling heeft de zaak op 20 april 2023 behandeld. Tijdens de zitting is besproken of de regeling in de OER voldoende duidelijk is en of het college zich aan de regels heeft gehouden. [appellante] betoogde dat de OER niet duidelijk was en dat de regeling onevenredig was, vooral omdat zij een hoger cijfer nodig had voor een studie in het buitenland. De Afdeling oordeelde dat de OER duidelijk was en dat de reparatiemogelijkheid niet bedoeld is om een hoger cijfer te behalen, maar om het vak te kunnen halen. De Afdeling concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202301478/1/A2.
Datum uitspraak: 31 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Utrecht,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit Utrecht (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 20 juli 2022 is aan [appellante] bekendgemaakt dat haar reparatietoets van de cursus Strafprocesrecht is beoordeeld met het cijfer zes.
Bij beslissing van 25 januari 2023 heeft het college het daartegen door [appellante] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.L. Aarts, en het college, vertegenwoordigd door mr. U.R.M.T. de Vries, bijgestaan door mr. E.R. de Boer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De toetsing van de cursus Strafprocesrecht (hierna: de cursus) bestaat uit twee onderdelen:
- Een schriftelijke opdracht die voor 30 procent meetelt.
- Een schriftelijke toets die voor 70 procent meetelt.
[appellante] heeft voor de schriftelijke opdracht het cijfer 5,9 behaald. Voor de schriftelijke toets heeft [appellante] het cijfer 4,2 behaald. Omdat het gemiddelde van deze twee toetsen onvoldoende was, mocht [appellante] een reparatietoets afleggen voor de schriftelijke toets. Het cijfer van de schriftelijke opdracht bleef staan.
Voor de reparatietoets heeft zij het cijfer 7,5 gehaald, maar dit cijfers is vastgesteld op een 6. Volgens de examinator en het college kan voor de reparatietoets op grond van de in artikel 5.5, zesde lid, van de Onderwijs- en Examenregeling 2021-2022 (hierna: OER) opgenomen reparatieregeling namelijk geen hoger cijfer dan een 6 worden behaald.
Het gewogen gemiddelde van de schriftelijke opdracht en de reparatietoets bepaalt het eindcijfer. Het gewogen gemiddelde van de schriftelijke opdracht (5,9) en de reparatietoets (6,0) resulteert in een cijfer 6. Aan [appellante] is voor de cursus dan ook het eindcijfer 6 toegekend.
2.       [appellante] is het daar niet mee eens. Omdat zij bij het college geen gelijk heeft gekregen is zij in beroep gekomen bij de Afdeling. In deze beroepsprocedure staat de vraag centraal of het cijfer van de reparatietoets op grond van artikel 5.5, zesde lid, van de OER mocht worden verlaagd van een 7,5 tot een 6.
Beroepsgronden en bespreking van de gronden
3.       Op de zitting is gebleken dat [appellante] het systeem van de reparatieregeling op zichzelf niet in strijd vindt met de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW). Haar betoog over de verhouding tussen enkele bepalingen uit de WHW enerzijds en de OER anderzijds wordt daarom niet besproken.
Is de tekst van artikel 5.5, zesde lid, van de OER voldoende duidelijk?
4.       [appellante] betoogt dat artikel 5.5, zesde lid, van de OER niet duidelijk is. Anders dan uit de oude tekst van artikel 5.5 van de OER, kan uit de aangepaste tekst van dit artikel in de OER 2021-2022 niet worden afgeleid dat voor de reparatietoets maximaal een 6 kan worden behaald. Op pagina 9 van de ‘cursushandleiding strafprocesrecht 2021-2022 periode 4’ (hierna: de Handleiding) staat weliswaar dat voor een reparatietoets maximaal een zes kan worden gehaald, maar volgens [appellante] mag het college artikel 5.5, zesde lid, van de OER niet uitleggen aan de hand van de Handleiding, omdat de Handleiding geen zelfstandige status heeft.
4.1.    Artikel 5.5 van de OER luidt:
"1. Indien de student aan alle inspanningsverplichtingen tijdens de cursus heeft voldaan, wordt hij uitsluitend bij een onvoldoende eindcijfer van ten minste een (in Osiris afgeronde) 4,0, eenmaal in de gelegenheid gesteld een reparatietoets af te leggen die bestaat uit een aanvullende of een vervangende toets.
[…]
6. Indien de aanvullende of vervangende toets ‘voldoende’ is, wordt het eindcijfer voor de desbetreffende cursus bepaald door het gewogen gemiddelde van het voldoende cijfer (6) van de aanvullende of vervangende toets en het oorspronkelijke cijfer van de andere deeltoets(en). Is de aanvullende of vervangende toets ‘onvoldoende’, dan blijft het oorspronkelijke eindcijfer onveranderd."
4.2.    In de Handleiding staat over de reparatiemogelijkheid het volgende:
"Wanneer het eindcijfer een 4,0 of hoger is, maar toch onvoldoende (lager dan een 5,5), mag één onvoldoende deeltoets gerepareerd worden. Voor de reparatietoets kan maximaal het cijfer zes gehaald worden. De gerepareerde deeltoets treedt, indien deze ‘voldoende’ is, in de plaats van het oorspronkelijke cijfer en vormt samen met de andere deeltoets het eindcijfer."
4.3.    De Afdeling is van oordeel dat artikel 5.5. van de OER voldoende duidelijk is. Uit dit artikel volgt - gelet op het cijfer 6 dat tussen de haakjes is opgenomen - dat het cijfer van de aanvullende of vervangende toets maximaal een 6 kan bedragen. Dit staat ook - in net nog wat duidelijker bewoordingen - in de Handleiding. Deze uitleg van de OER past verder binnen het door het college toegelichte Utrechtse onderwijsmodel waarbij toetsing een integraal onderdeel vormt van een cursus. Studenten moeten een cursus binnen tien weken afronden. Toetsing vindt ook binnen de termijn van die tien weken plaats. Als een student zich inschrijft voor een vak, dan schrijft hij zich ook in voor de toetsing. Studenten die actief hebben deelgenomen aan het (kleinschalige) onderwijs en dat ook steeds goed hebben voorbereid, worden eenmaal in de gelegenheid gesteld een onverhoopt onvoldoende eindresultaat te repareren tot een zes. Die reparatietoets kan, zoals het college op de zitting heeft toegelicht, een andere, kortere toets zijn dan de oorspronkelijke eindtoets.
Het betoog slaagt niet.
Botst artikel 5.5 van de OER met artikel 5.3 van de OER?
5.       [appellante] betoogt verder dat de handelwijze om een reparatietoets met een lager cijfer te belonen dan met het cijfer dat feitelijk werd behaald, niet in overeenstemming is met artikel 5.3 van de OER. Uit artikel 5.3, eerste lid, van de OER volgt immers dat cijfers worden gegeven op een schaal van 1 tot en met 10.
5.1.    Artikel 5.3, eerste lid, van de OER luidt:
"1. Cijfers worden gegeven op een schaal van 1 tot en met 10."
5.2.    De Afdeling volgt het standpunt van het college dat artikel 5.3, eerste lid, van de OER betrekking heeft op reguliere toetsen en dat artikel 5.5, zesde lid, van de OER ziet op reparatietoetsen. Artikel 5.5 is daarmee dus een uitzondering op artikel 5.3 van de OER.
Het betoog slaagt niet.
Is sprake van onevenredigheid of willekeur?
6.       [appellante] betoogt verder dat het niet eerlijk is dat zij geen (volledige) herkansing heeft gehad. Zij wijst hierbij onder meer op haar belang bij een hoger cijfer voor een studie in het buitenland. Ook werkt de normering zoals die is opgenomen in de reparatieregeling volgens haar willekeur in de hand. Dit blijkt volgens [appellante] uit de beoordeling van een eerdere herkansingsopdracht waarbij het cijfer werd verlaagd naar het cijfer 6,5.
6.1.    De Afdeling is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de reparatiemogelijkheid niet wordt aangeboden om een hoger cijfer te halen, maar wel om het vak strafprocesrecht alsnog te kunnen behalen. De Afdeling begrijpt dat [appellante] graag een hoger cijfer had gehad, maar in wat zij naar voren heeft gebracht is geen grond gelegen voor het oordeel dat toepassing van de reparatieregeling onevenredige gevolgen voor haar heeft. Daarbij weegt mee dat zij, zoals op zitting door het college is toegelicht, de mogelijkheid heeft om de cursus opnieuw te volgen om tot een hoger cijfer te komen.
Voor zover [appellante] betoogt dat sprake is van willekeur, omdat zij voor een andere reparatietoets wel het cijfer 6,5 heeft kunnen behalen, oordeelt de Afdeling dat van willekeur geen sprake is. Immers, het college heeft uitgelegd dat dit een geheel andere kwestie betrof die niets met de reparatieregeling te maken had. Door een administratieve fout was in eerste instantie een verkeerd cijfer toegekend. Hiervoor is aan [appellante] excuses aangeboden waarna zij het beroep met betrekking tot die kwestie heeft ingetrokken.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023
480