ECLI:NL:RVS:2023:208
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen voor verblijfsvergunningen
In deze zaak hebben twee vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E.R. Coene, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 28 september 2022. De rechtbank had de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, die zich verzetten tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 juli 2022 de aanvragen ingewilligd, maar zonder vaststelling van een bestuurlijke dwangsom. De vreemdelingen waren van mening dat de staatssecretaris in gebreke was gebleven en dat er aanleiding was voor het toekennen van een dwangsom.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor was dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 30 november 2022, waardoor er geen aanleiding was om in dit geval anders te oordelen.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.