ECLI:NL:RVS:2023:2074

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
202103901/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing klacht Autoriteit Persoonsgegevens inzake inzage persoonsgegevens door ABN AMRO

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 mei 2021 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn klacht door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) niet-ontvankelijk verklaarde. De klacht van [appellant] betrof de afhandeling van zijn verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens door ABN AMRO. De AP had op 30 april 2019 de klacht afgewezen, omdat er geen evidente schending van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) was vastgesteld. Het bezwaar van [appellant] tegen deze afwijzing werd door de AP ongegrond verklaard, omdat niet aannemelijk was dat ABN AMRO de volgens [appellant] ontbrekende stukken nog verwerkte.

De rechtbank oordeelde dat [appellant] geen belang had bij een uitspraak op zijn beroep, omdat ter zitting was gebleken dat de laatste drie stukken die hij stelde nog te missen, in zijn bezit waren. In hoger beroep betoogde [appellant] dat hij wel degelijk belang had bij een uitspraak, omdat hij vreesde voor onzorgvuldige omgang met persoonsgegevens door ABN AMRO en de vernietiging van documenten binnen de bewaartermijn van 7 jaar. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht tot het oordeel kwam dat [appellant] geen belang had bij een uitspraak, aangezien hij alle gegevens waarover ABN AMRO beschikte had ontvangen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De voorwaarde waaronder ABN AMRO incidenteel hoger beroep had ingesteld, verviel omdat het hoger beroep van [appellant] ongegrond was. De AP hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.

Uitspraak

202103901/1/A3.
Datum uitspraak: 31 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2021 in zaak
nr. 20/919 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Autoriteit Persoonsgegevens: hierna: de AP.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2019 heeft de AP [appellant]s klacht op grond van artikel 77 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), afgewezen.
Bij besluit van 10 december 2019 heeft de AP het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 mei 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
ABN AMRO heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
De AP heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2023, waar [appellant] en de AP, vertegenwoordigd door mr. E. Nijhof en mr. W. van Steenbergen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting ABN AMRO Bank N.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. C.M. Jakimowicz, advocaat te Rotterdam, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft een klacht ingediend bij de AP over de afhandeling van zijn verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens door de ABN AMRO. Deze klacht is afgewezen, omdat niet was gebleken van een (evidente) schending van de AVG. De AP heeft vervolgens het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard, omdat niet aannemelijk was geworden dat ABN AMRO de volgens [appellant] ontbrekende stukken nog verwerkte.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, geoordeeld dat [appellant] geen belang had bij een uitspraak op het beroep omdat ter zitting was gebleken dat ook de laatste drie stukken die hij stelde nog te missen, in zijn bezit waren. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel belang had bij een uitspraak op het beroep. Volgens [appellant] gaat ABN AMRO niet zorgvuldig om met persoonsgegevens, is de registratie daarvan niet op orde en heeft ABN AMRO documenten en bewijzen van zijn verzoek om fraude te onderzoeken binnen de bewaartermijn van 7 jaar vernietigd. Het belang van zijn zaak is er in gelegen dat frauduleus handelen van medewerkers van ABN AMRO in de toekomst wordt voorkomen, dat voorkomen wordt dat je als klant van de ABN AMRO buitenspel wordt gezet en dat rechters moeten beslissen over misleidende pertinente onwaarheden en om organisaties als de Utrechtse Veiling Maffia te voorkomen.
Beoordeling hoger beroep
4.       De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat [appellant] geen belang had bij een uitspraak op het beroep. Met de door hem gevoerde procedure kon hij namelijk niet bereiken wat hij beoogde. Het inzagerecht op basis van artikel 15 van de AVG heeft alleen betrekking op gegevens waar de betreffende organisatie (nog) over beschikt en biedt daarmee dus niet de ruimte om onzorgvuldige verwerking van persoonsgegevens door de verwerkingsverantwoordelijke, waaronder het vernietigen van gegevens vóór het verstrijken van de bewaartermijn, aan de orde te stellen. Gelet op het feit dat [appellant] niet betwist dat hij alle gegevens waarover de ABN AMRO beschikte heeft gekregen, had hij geen belang bij de vernietiging van het besluit van de AP over de afhandeling van zijn inzageverzoek.
5.       Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in haar uitspraak van 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145, r.o. 3.2, hoeft de bestuursrechter een bij hem ingediend (hoger) beroep alleen inhoudelijk te beoordelen als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het (hoger) beroep. Voor zover [appellant] stelt dat een dergelijke situatie zich in de toekomst nog een keer zou kunnen voordoen jegens andere klanten van ABN AMRO, levert dit geen procesbelang op. Dit is een onzekere toekomstige gebeurtenis die voor hem niet feitelijk van betekenis is en voor hem geen actueel en reëel belang oplevert.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
6.       Nu het door [appellant] ingestelde hoger beroep ongegrond is, is de voorwaarde waaronder ABN AMRO incidenteel hoger beroep heeft ingesteld niet vervuld en is het incidenteel hoger beroep komen te vervallen. Aan een inhoudelijke bespreking ervan wordt daarom niet toegekomen.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De AP hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023
373-1032