ECLI:NL:RVS:2023:206

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
202204643/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit rijgeschiktheid door Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 1 juli 2021, waarin het CBR meedeelt dat het geen besluit kan nemen over de rijgeschiktheid van [appellant] en dat hij per direct niet meer mag rijden met zijn huidige rijbewijs. [appellant] stelt dat de brief van 1 juli 2021 niet ondertekend was, omdat deze geautomatiseerd tot stand was gekomen, en dat dit betekent dat het besluit niet geldig is.

De rechtbank Noord-Holland had eerder op 24 juni 2022 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Het CBR verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen de brief van 1 juli 2021 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar niet zou kunnen leiden tot het gewenste resultaat, namelijk een correctie van de einddatum van zijn rijbewijs. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat de argumenten van [appellant] niet opgaan. De Afdeling stelt vast dat de mededeling van het CBR over de geautomatiseerde totstandkoming van de brief correct is en dat het ontbreken van een handtekening niet betekent dat de brief geen besluitkarakter heeft.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Tevens wordt bepaald dat het CBR geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. drs. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.

Uitspraak

202204643/1/A2.
Datum uitspraak: 18 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Holland van 24 juni 2022 in zaak nr. 21/6489 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR)
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2021 heeft het CBR aan [appellant] medegedeeld dat het geen besluit kan nemen over de rijgeschiktheid van [appellant] en dat hij per direct niet meer mag rijden met zijn huidige rijbewijs.
Bij besluit van 21 oktober 2021 heeft het CBR het door het [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       Bij de brief van 1 juli 2021 heeft het CBR aan [appellant] meegedeeld dat hij niet alle stappen in de beoordeling van zijn rijgeschiktheid heeft doorlopen, waardoor de rijgeschiktheid van [appellant] niet kan worden vastgesteld. Omdat [appellant] aldus afzag van een beoordeling van zijn rijgeschiktheid, mag hij volgens deze brief per direct niet meer rijden met zijn rijbewijs dat - na afgifte op 17 maart 2016 voor een duur van vijf jaar - verliep op 17 maart 2021. Het CBR heeft het bezwaar van [appellant] tegen de brief van 1 juli 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] met zijn bezwaar niet zou kunnen bereiken wat hij wil, namelijk dat de einddatum van zijn rijbewijs zou moeten worden gecorrigeerd van 17 maart 2021 in 26 januari 2023. Het is immers niet het CBR, maar de burgemeester van de woonplaats van [appellant] die gaat over het afgeven van rijbewijzen en de geldigheidsduur hiervan.
2.       [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat door de rechtbank als besluit aangemerkte brief van 1 juli 2021 niet was ondertekend, omdat deze geautomatiseerd tot stand was gekomen. Dit brengt volgens [appellant] mee dat het besluit hiermee "van de baan is".
3.       De Afdeling overweegt dat deze hoger beroepsgrond faalt. Het CBR heeft in de brief van 1 juli 2021 meegedeeld dat deze niet is ondertekend omdat het bericht geautomatiseerd tot stand is gekomen. De Afdeling ziet geen aanleiding te veronderstellen dat deze mededeling niet juist is. Terecht wijst het CBR verder op uitspraken van de Afdeling waaruit blijkt dat bij een geautomatiseerd aangemaakte brief de enkele omstandigheid dat de ondertekening ontbreekt niet betekent dat aan de brief het besluitkarakter kan worden ontzegd (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2010, ECLI:RVS:2010:BM0203).
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. drs. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Soest-Ahlers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023